ECLI:NL:CRVB:2016:4259
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van niet aantoonbaar hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die samen met zijn echtgenote sinds 26 mei 2012 aanvullende bijstand ontving, had zijn bijstandsaanvraag zien afgewezen door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet op het opgegeven adres verbleef, wat werd vastgesteld tijdens een huisbezoek op 26 juni 2014. Tijdens dit huisbezoek werd geconstateerd dat er geen persoonlijke bezittingen, zoals kleding of levensmiddelen, in de woning aanwezig waren, wat leidde tot de conclusie dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat hij wel degelijk op het opgegeven adres verbleef en dat de afwezigheid van persoonlijke spullen te wijten was aan het feit dat hij zijn kleding naar zijn dochter had gebracht om te laten wassen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de bevindingen van het huisbezoek voldoende grondslag bieden voor de conclusie van het dagelijks bestuur. De Raad benadrukte dat de aanvrager van bijstand verplicht is om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, en dat het niet nakomen van deze verplichting kan leiden tot weigering van de bijstandsaanvraag.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij in de relevante periode voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.