ECLI:NL:CRVB:2016:4221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
15/642 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met psychische en fysieke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 2 oktober 2010 ziek meldde wegens psychische klachten en fysieke klachten aan haar linkerhand, was eerder in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 54,07% en later omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een operatie aan haar linkerduim in september 2013 meldde appellante toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv concludeerde dat haar arbeidsongeschiktheid per 1 april 2014 35 tot 45% was, maar appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen waren onderschat.

De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de belastbaarheid van appellante correct hadden vastgesteld. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij opnieuw aanvoerde dat haar beperkingen niet juist waren ingeschat. De Raad oordeelde dat het Uwv niet voldoende had aangetoond dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren, vooral gezien haar beperkingen in verband met haar linkerhand en psychische klachten. De Raad volgde de rechtbank niet in haar oordeel en concludeerde dat appellante per 1 december 2013 80 tot 100% arbeidsongeschikt was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en herstelde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

15/642 WIA
Datum uitspraak: 4 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
17 december 2014, 14/2626 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerkster. Zij heeft zich op 2 oktober 2010 ziek gemeld wegens recidiverende psychische klachten. Tevens is zij bekend met spier-, pees- en gewrichtsklachten aan de linkerhand. Het Uwv heeft appellante met ingang van 21 september 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,07%. Met ingang van
21 januari 2013 is de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Appellante heeft zich op 3 september 2013 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld in verband met een geplande operatie aan haar linkerduim. Na onderzoek op 5 november 2013 heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat appellante toegenomen psychische beperkingen heeft. Ten aanzien van de werktijden is overwogen dat appellante, die een intensieve therapie volgt voor haar psychische klachten, gemiddeld ongeveer twintig uur per week kan werken, met een maximum van 24 uur. De verzekeringsarts heeft geen noodzaak gezien om appellante in verband met een operatie van de linkerduim op 6 september 2013 toegenomen beperkt te achten. Het verlies aan verdiencapaciteit is door de arbeidsdeskundige berekend op 43,4%. Bij besluit van 16 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 april 2014 35 tot 45% is en dat de hoogte van haar uitkering vanaf 1 april 2014 wijzigt naar € 415,98 bruto per maand.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 januari 2014. Daarbij heeft zij aangevoerd dat de verzekeringsarts haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft onder verwijzing naar informatie van haar handtherapeut I. Raetsen van 20 februari 2014 aangevoerd dat haar linkerhand niet belastbaar is. Zij acht de voor haar geselecteerde functies niet passend.
1.4.
Bij besluit van 25 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 januari 2014 gegrond verklaard. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 1 april 2014 recht heeft op een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Dit besluit berust op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoek argumenten gezien om appellante wat betreft haar psychische klachten en haar klachten van de linkerhand zwaarder beperkt te achten dan vastgesteld door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich, gelet op de ingezette therapie voor de psychische klachten en de impact daarvan, kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid ten aanzien van de werktijden. De beperkingen van appellante zijn beschreven in een FML van
29 april 2014. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, uitgaande van deze FML en op basis van een gewijzigde functieselectie, vastgesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit 59,66% bedraagt.
2.1.
In beroep heeft appellante opnieuw naar voren gebracht dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Zij heeft onder verwijzing naar een verklaring van plastisch- en reconstructief chirurg J.F.M. Temming van 19 september 2014 te kennen gegeven dat zij in oktober 2013 vanwege haar polsklachten nog niet belastbaar was.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanknopingspunten heeft voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals beschreven in de FML van 29 april 2014, die geldend is vanaf
5 november 2013. Zij heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen over de belastbaarheid van appellante inzichtelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft in wat appellante in beroep heeft aangevoerd en in de overgelegde informatie van Temming van 19 september 2014 geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Over de psychische klachten van appellante heeft de rechtbank geoordeeld dat haar niet is gebleken dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante ten aanzien van de werktijden onjuist hebben vastgesteld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat uit de brief van Temming niet onomstotelijk blijkt dat appellante op de datum in geding haar hand in het geheel niet kon belasten; de brief vermeldt slechts dat de hand van appellante mogelijk nog niet belastbaar was per oktober (2013). De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien tot twijfel aan de medische geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat het Uwv ter zitting van de rechtbank te kennen heeft gegeven dat de uitkering van appellante met ingang van 1 december 2013 herzien dient te worden en niet met ingang van 1 april 2014 aanleiding gezien het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en aanleiding gezien met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. Uitgaande van een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per
6 september 2013, wordt de WIA-uitkering van appellante per 1 december 2013 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft onderschat. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de informatie van haar handtherapeut en plastisch- en reconstructief chirurg Temming, gecombineerd met haar eigen verhaal, genoegzaam blijkt dat haar linker hand niet belastbaar is. Appellante heeft verder te kennen gegeven dat zij in verband met haar psychische klachten 24 uur per week, verdeeld over drie dagen, kan werken, en dat deze urenbeperking niet correct is beschreven in de FML. Appellante acht de functies kartonnagebewerker (SBC-code 268040) niet passend omdat daarin vijf dagen per week maximaal vier uur per dag gewerkt moet worden. Verder acht appellante de functie administratief medewerker (beginnend) (SBC-code 315090) met functienummer 9071.0042.016 ongeschikt.
3.2.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv verklaard, dat in het geval dat geoordeeld wordt dat de functies kartonnagebewerker en administratief medewerker (beginnend) met functienummer 9071.0042.016 komen vervallen, er onvoldoende functies resteren en aangenomen moet worden dat appellante in aanmerking komt voor een uitkering naar de klasse van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft appellante met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerd dat het geschil zich toespitst op de vraag of de verzekeringsartsen de belastbaarheid van haar linkerhand juist hebben vastgesteld.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. In navolging van de rechtbank wordt appellante niet gevolgd in haar stelling dat zij haar linkerpols -en hand ten tijde in geding niet kon belasten dan wel dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante ten aanzien van de linkerhand niet juist hebben vertaald in de FML. Wat betreft de verrichte operatie op
6 september 2013 hebben de verzekeringsartsen overwogen dat het genezingsproces normaliter vier weken duurt en dat een betrokkene vervolgens nog drie tot vier weken nodig zal hebben om te wennen aan de nieuwe situatie. De verzekeringsarts heeft op
5 november 2013, zo’n twee maanden na de operatie, onderzoek verricht naar de functie van de linker hand. Daarbij werd vastgesteld dat het opponeren mogelijk is waarbij de duim zich moeizaam beweegt in de richting van de vingers. Deze onderzoeksbevindingen hebben de verzekeringsarts aanleiding gegeven meerdere beperkingen te formuleren wat betreft dynamische handelingen. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante dat er als gevolg van de operatie aan de linkerduim nog steeds klachten en beperkingen zijn en de linkerpols niet belastbaar is geweest, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek en eigen onderzoek verricht en kennis genomen van de overgelegde informatie van handtherapeut Raetsen van 20 februari 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dat onderzoek aanleiding gezien enkele aanvullende beperkingen te formuleren. De beschikbare informatie van Temming, die op 19 september 2014 aan appellante heeft gerapporteerd over haar belastbaarheid in oktober 2013 en april 2014, geeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Temming heeft onder meer het volgende verklaard: “Na de peesplastiek in september 2013 is er een immobilisatie periode en revalidatie periode van enkele maanden opgestart. Per oktober was mogelijk de hand nog niet belastbaar. In april 2014 is de hand in principe na de operatie weer snel belastbaar geweest”. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit die verklaring niet blijkt dat de linkerhand ten tijde in geding 1 december 2013 niet belastbaar was.
4.3.
Met betrekking tot de vraag of de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante, wordt het volgende overwogen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil is dat appellant maximaal 24 uur per week kan werken en dat zij in verband met therapie slechts drie dagen per week beschikbaar is. Over de functie papierwarenmaker, dozenmaker, kartonmedewerker (SBC-code 268040) wordt overwogen, dat deze SBC-code blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst bestaat uit drie functies, waarin in een urenomvang van 18 uur per week gewerkt wordt en in een arbeidspatroon van maximaal vier uur per dag. Binnen de functie kartonnagebewerker met functienummer 2632.0102.009 worden deze werkzaamheden in de voormiddag verricht, binnen de functie kartonnagebewerker met functienummer 2632.0102.010 in de namiddag en binnen de functie kartonnagebewerker met functienummer 2632.0102.012 in de voor- of namiddag. In navolging van hetgeen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van
24 juni 2014 en 2 oktober 2015 heeft overwogen, heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad uiteengezet dat deze functies desalniettemin aan appellante kunnen worden opgedragen, omdat alle drie de functies bij hetzelfde bedrijf verricht worden en uit een eerder overleg met de arbeidsdeskundig analist gebleken is dat een combinatie van functies mogelijk is, waardoor de functies binnen de drie beschikbare dagen verricht kunnen worden. Daarmee heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad echter niet genoegzaam aangetoond dat deze functies voor appellante geschikt zijn te achten. Daartoe wordt overwogen dat niet is gebleken dat de arbeidskundige analist hierover overleg heeft gevoerd met de betreffende werkgever, omdat de genoemde combinatie niet direct voor de hand ligt, had dat tenminste verwacht mogen worden. Met betrekking tot de functie administratief medewerker (beginnend) met functienummer 9071.0042.016 (SBC-code 315090) overweegt de Raad dat in die functie in een urenomvang van 17 uur per week gewerkt wordt en dat de werkzaamheden verricht worden in een arbeidspatroon van viereneenhalf uur per dag. Het Uwv heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze functie binnen drie dagen verricht kan worden, waardoor onvoldoende geschikte functies resteren binnen deze SBC-code. Nu de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad heeft verklaard dat er geen andere functies geslecteerd kunnen worden en dat het vervallen van de hiervoor besproken functies ertoe leidt dat aangenomen moet worden dat appellante per 1 december 2013 80 tot 100% arbeidsongeschikt is te achten, zal de Raad als volgt beslissen.
4.5.
Op grond van hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen slaagt het hoger beroep en moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat de
WIA-uitkering van appellante met ingang van 1 december 2013 wordt herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Er is, gelet op het onder 4.4 overwogene, aanleiding om te bepalen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 1 december 2013 wordt vastgesteld op 80 tot 100%.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 992,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en beslissingen zijn gegeven over vergoeding griffierecht en veroordeling in de proceskosten;
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de WIA-uitkering van appellante met ingang van 1 december 2013 wordt herzien naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 55% tot 65%;
  • herroept het besluit van 16 januari 2014;
  • bepaalt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van
1 december 2013 80 tot 100% bedraagt;
- bepaalt dat deze uitspraak van de Raad in de plaats treedt van het besluit van
16 januari 2014;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 992,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 132,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) R.I. Troelstra

NK