ECLI:NL:CRVB:2016:4220
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die wegens lage rugklachten niet in staat zou zijn om te werken. Appellant, die als snackbarmedewerker werkte, heeft in 2010 een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft zijn aanvraag afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. Hij heeft betoogd dat er informatie opgevraagd had moeten worden bij de neurochirurg en dat de geselecteerde functies niet passen bij zijn belastbaarheid. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan hun bevindingen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn, en dat de beperkingen die zijn vastgesteld door de verzekeringsartsen voldoende zijn onderbouwd.
De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep niet gevolgd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat appellant in staat is om de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de functies waarop de schatting berust, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.