1.3.Bij besluit van 23 april 2015 heeft de minister geweigerd om de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom vast te stellen. Hij heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 22 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van zes weken, na verlenging met zes weken, eindigde op 30 januari 2015. Volgens de rechtbank komt hier een termijn van vijftien dagen bij in verband met de op 26 oktober 2014 verleende termijn voor herstel van een verzuim op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzuim is op 12 november 2014 hersteld. De rekenmethode die appellant voorstaat vindt volgens de rechtbank geen steun in de wet. Er staat immers niet in de wet dat de termijn voor herstel van het verzuim, voor zover die binnen de bezwaartermijn valt, niet meetelt. Nu de beslistermijn pas verliep op 14 februari 2015, is de ingebrekestelling van 6 februari 2015 prematuur.
3. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de beslistermijn is aangevangen op
12 november 2014, de dag waarop hij het verzuim heeft hersteld. Dat binnen de bezwaartermijn herstelverzuim is geboden, maakt volgens hem niet dat de beslistermijn reeds vanaf dat moment is opgeschort.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
4.1.2.Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.1.3.Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. In het tweede lid is bepaald dat de termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken kan verdagen.
4.1.4.Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. In het tweede lid is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag bedraagt. In het derde lid is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Uit artikel 7:14 van de Awb volgt dat artikel 4:17 van de Awb ook van toepassing is op een beslissing op bezwaar.
4.1.5.Ingevolge artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.