ECLI:NL:CRVB:2016:4178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
15/4025 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellant na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als agrarisch medewerker werkte, had zich op 16 februari 2011 ziek gemeld met neurologische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 12 februari 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad beoordeelde of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en of de beperkingen van appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeerde dat het onderzoek zorgvuldig was en dat de FML adequaat rekening hield met de medische situatie van appellant, inclusief de aanwezigheid van een tweede aneurysma. Appellant had in hoger beroep herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie, maar de Raad vond geen aanknopingspunten om de conclusies van de verzekeringsarts te betwisten.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad oordeelde dat er geen reden was om een deskundige te benoemen en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere bevindingen te weerleggen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/4025 WIA
Datum uitspraak: 2 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 april 2015, 14/5509 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Appellant en mr. Groen zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als agrarisch medewerker toen hij op 16 februari 2011 uitviel met klachten van neurologische aard. Na een verlengde wachttijd heeft het Uwv op grond van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 18 februari 2014 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 februari 2014 geen recht is ontstaan op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid was.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 6 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van
2 juli 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport van 6 augustus 2014 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Appellant is medisch onderzocht, de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en heeft de hoorzitting bijgewoond. Volgens het rapport van 2 juli 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar rekening gehouden met de in bezwaar verkregen medische gegevens van de behandelend sector en met de door appellant naar voren gebrachte been-, oor-, duizeligheids-, hoge bloeddruk- en longklachten. Ook heeft hij het tweede bij appellant geconstateerde aneurysma betrokken bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Daartoe heeft hij overwogen dat, hoewel appellant bestrijdt dat zijn neurologisch herstel goed is en dat aperte specifieke neurologische afwijkingen niet zijn vastgesteld, de conclusie van de verzekeringsarts wel degelijk wordt gedragen door de aanwezige medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts op 30 januari 2014 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geaccordeerd. In die FML is met de aanwezigheid van het tweede aneurysma rekening gehouden door beperkingen vast te leggen voor energetische aspecten, stressbestendigheid en persoonlijk functioneren. In het rapport van 16 februari 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat in de FML ook voldoende rekening is gehouden met de bij appellant eind 2014 geconstateerde diagnose OSAS en de daaruit voortkomende klachten en beperkingen op de datum in geding,
12 februari 2014. De rechtbank heeft geen redenen gezien voor het inschakelen van een deskundige of het afwachten van uitslagen van recente onderzoeken. Uitgaande van de juistheid van de FML van 30 januari 2014 acht de rechtbank de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend voor appellant. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid terecht bepaald op minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig en onjuist is verricht. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt en stelt dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Daartoe heeft hij opnieuw aangevoerd dat in de FML te weinig rekening is gehouden met de aanwezigheid van een tweede aneurysma in het hersengebied waar een eerste aneurysma eerder een hersenbloeding heeft veroorzaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte vastgesteld dat het neurologisch herstel goed is en dat bij appellant geen aperte specifieke neurologische afwijking/functiestoornissen zijn vastgesteld. Er is niet op de juiste wijze rekening gehouden met informatie van zijn behandelaars, te weten een revalidatiearts, een psycholoog, een
KNO-arts en een psychiater. Appellant is in afwachting van uitslagen van onderzoeken die kunnen zien op de datum in geding. Hij acht het noodzakelijk dat een deskundige wordt benoemd. Ter nadere motivering heeft appellant afspraakbevestigingen van 27 mei 2016 en 29 juli 2016 en een oproep voor een operatie op 27 juni 2016 overgelegd. Daarnaast heeft appellant gesteld dat hij niet in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak die gronden op juiste wijze besproken. Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellant niet onzorgvuldig of onjuist is verricht en dat de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid per
12 februari 2014 correct zijn vastgelegd in de FML van 30 januari 2014 wordt gevolgd evenals de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van
2 juli 2014 uiteengezet dat de medische situatie van appellant niet voldoet aan de specifieke criteria voor de situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ en dat de verzekeringsarts daarom terecht een FML heeft opgesteld. Voorts heeft hij te kennen gegeven dat wordt onderkend dat de vaatafwijking in het hoofd van appellant potentieel levensgevaarlijk is, maar dat die afwijking op zichzelf geen verdergaande beperkingen rechtvaardigt dan die in de FML reeds zijn vastgelegd. De Raad ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten deze gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Evenmin kan uit de gedingstukken worden afgeleid dat, zoals appellant niet nader onderbouwd heeft gesteld, door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op juiste wijze rekening is gehouden met de informatie van de behandelend sector.
4.2.
Appellant heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd geen twijfel gezaaid over de juistheid van de bevindingen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Ook uit de in hoger beroep overgelegde nadere gegevens volgt niet dat de behandelend sector een beredeneerd andersluidend standpunt heeft over de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding. Gelet hierop is er geen reden een deskundige te benoemen.
4.3.
Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 30 januari 2014, appellant in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 6 augustus 2014 en
25 juli 2016 toereikend gemotiveerd dat die functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) B. Dogan

RB