ECLI:NL:CRVB:2016:4177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
15/3683 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en toekenning van loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die als nationaal chauffeur werkte, had zich op 21 augustus 2012 ziek gemeld vanwege schouder- en rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 19 augustus 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en daarom geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen had. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.

Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een gegrondverklaring van zijn bezwaar op 3 december 2014. Het Uwv erkende dat appellant met ingang van 19 augustus 2014 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat hij toen 40,7% arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij de medische beoordeling van de verzekeringsartsen bevestigde.

In hoger beroep heeft appellant de gronden van bezwaar herhaald, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 september 2014. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/3683 WIA
Datum uitspraak: 2 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 april 2015, 15/19 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Gerards, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Appellant is, na kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E. van den Brink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als nationaal chauffeur voor 42,99 uur per week. Op
21 augustus 2012 heeft hij zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld wegens schouder- en rugklachten.
1.2.
Bij besluit van 4 juni 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat hij met ingang van 19 augustus 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 23 mei 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 2 juni 2014.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 3 december 2014 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Daarbij is vastgesteld dat voor appellant met ingang van
19 augustus 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan, omdat hij per die datum 40,7% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 september 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 november 2014.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat appellant restklachten na rechterschouderfractuur heeft, evenals lumbale artrose en ADHD. De door appellant ervaren klachten zijn niet te verklaren vanuit de objectieve bevindingen. Dit wordt tevens bevestigd in de door appellant in bezwaar overgelegde informatie van 10 juli 2014 van revalidatiearts dr. A.J. van Dijk. Naast schouderartrose en discopathie L5-S1 is er sprake van een chronisch pijnsyndroom. Doordat appellant een poliklinisch traject volgt, is hij gedurende drie dagen per week zes uur per dag beschikbaar voor het verrichten van werk en de overige twee dagen voor acht uur. Daarnaast is met appellants ADHD rekening gehouden door hem aangewezen te achten op
voorspelbaar- en gestructureerd werk. Er is geen sprake van een dusdanige psychiatrische stoornis dat hiervoor beperkingen op de onderdelen vasthouden van de aandacht of herinneren moeten worden aangenomen. Een glasvochttroebeling hoeft niet tot beperkingen te leiden. Appellants beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
15 september 2014. Over de ter zitting overgelegde brief van 26 januari 2015 van radioloog W.H. van der Burg, heeft het Uwv gesteld dat deze brief geen nieuwe informatie bevat om zijn standpunt te wijzigen. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft appellant geen beroepsgronden naar voren gebracht. Uitgaande van de juistheid van de aangenomen beperkingen bij appellant voor het verrichten van arbeid en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 november 2014 is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant juist zijn weergegeven in de in bezwaar aangepaste FML van 15 september 2014. In deze FML is rekening gehouden met zowel de rug- en schouderklachten van appellant als met zijn ADHD-klachten. Tevens is een urenbeperking opgenomen wegens de behandeling bij het Roessingh die appellant had ten tijde van de datum in geding, 19 augustus 2014. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Appellant heeft in hoger beroep enkel verwezen naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden en heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat in de FML in onvoldoende mate met zijn klachten rekening is gehouden. Wat betreft de door appellant gestelde glasvochtvertroebeling is evenmin met medische gegevens onderbouwd dat aanleiding bestaat om hiervoor een beperking aan te nemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 15 september 2014, heeft de rechtbank terecht overwogen dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende is gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellant op 19 augustus 2014.
4.3.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) B. Dogan
IvR