ECLI:NL:CRVB:2016:4173
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die eerder werkzaam was als medewerkster thuiszorg en schoonmaakster, had zich op 17 januari 2011 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij na afloop van de wachttijd met ingang van 14 januari 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante had zich opnieuw ziek gemeld op 19 februari 2014 vanwege toegenomen schouderklachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 4 juni 2014, werd appellante geschikt geacht voor de functies die eerder waren geduid bij de WIA-beoordeling. Het Uwv beëindigde daarop haar ziekengeld per 6 juni 2014.
Appellante ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat zij op de datum in geding in staat was haar arbeid te verrichten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellante op de datum in geding correct had beoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante geschikt was voor de functies die aan haar waren voorgehouden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.