ECLI:NL:CRVB:2016:4106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
15/3728 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde voorschotten en vaststelling pgb op nihil

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellant was verleend voor het jaar 2013. Het Zorgkantoor Friesland B.V. had het pgb vastgesteld op nihil, omdat niet kon worden aangetoond dat het budget daadwerkelijk was besteed aan AWBZ-zorg. Appellant had een netto pgb van € 16.616,36 ontvangen, maar er waren geen gespecificeerde declaraties ingediend en appellant had geen administratie bijgehouden van de zorg die zou zijn verleend.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor terecht had gesteld dat het pgb niet was besteed aan AWBZ-zorg, omdat er onvoldoende bewijs was dat de zorg daadwerkelijk was geleverd. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het gehele pgb was besteed aan AWBZ-zorg, maar de Raad vond deze stelling niet onderbouwd.

De Raad heeft de relevante artikelen uit de Regeling subsidies AWBZ en de Algemene wet bestuursrecht aangehaald, die de verplichtingen van de verzekerde en de bevoegdheid van het Zorgkantoor om het pgb te verlagen of terug te vorderen, uiteenzetten. De Raad concludeerde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb op nihil vast te stellen en de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3728 AWBZ
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 april 2015, 14/3979 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zorgkantoor Friesland B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.A. Krikke, advocaat, hoger beroep ingesteld en een stuk overgelegd.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2016. Voor appellant zijn verschenen zijn moeder [naam 1], Y. [naam 2] en mr. Krikke. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Meijer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 12 december 2012 heeft het Zorgkantoor op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) aan appellant voor het jaar 2013 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 16.616,36.
1.2.
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het Zorgkantoor het pgb voor het jaar 2013 vastgesteld op nihil. De aan appellant betaalde voorschotten van € 16.616,36 worden van hem teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 22 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 januari 2014 ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het niet heeft kunnen vaststellen dat het pgb daadwerkelijk is besteed aan AWBZ-zorg. Over de eerste helft van het jaar 2013 is een verantwoordingsformulier ingestuurd waarop is vermeld dat de zorg is georganiseerd door Stichting “de vrienden van Tom” en dat deze zorg wel is betaald maar niet is geleverd. Over de tweede helft van 2013 is een verantwoordingsformulier ingeleverd waarop geen zorgkosten zijn verantwoord. Nadat appellant had meegedeeld dat zij alsnog kosten over deze periode wilde verantwoorden, zijn door het Zorgkantoor nadere stukken opgevraagd. Uit de verkregen stukken blijkt dat een zorgovereenkomst is gesloten met Onzichtbaar Anders. Dit komt niet overeen met de declaraties, nu daaruit blijkt dat de zorg is geleverd door [naam 2]. In de declaratieformulieren is de geleverde zorg niet gespecificeerd qua aard en duur. De zorg over de maanden oktober, november en december 2013 is pas in februari 2014 betaald, terwijl het pgb op dat moment al was vastgesteld. Hoe de begeleiding werd vormgegeven en wat de werkzaamheden en werkwijze van [naam 2] waren, blijft onduidelijk.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank onderschrijft, kort gezegd, het standpunt van het Zorgkantoor dat uit de overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt dat het pgb daadwerkelijk is besteed aan AWBZ-zorg. Volgens de rechtbank was het Zorgkantoor bevoegd het pgb voor 2013 op nihil vast te stellen en de betaalde voorschotten terug te vorderen en is niet gebleken van omstandigheden die maken dat het Zorgkantoor daartoe niet heeft kunnen overgaan.
3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Hij heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het gehele pgb is besteed aan AWBZ-zorg.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 2.6.9, eerste lid, van de Rsa is opgenomen welke verplichtingen aan de verzekerde bij de verlening van een pgb worden opgelegd. Artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa bevat de verplichting het pgb uitsluitend te gebruiken voor de betaling van AWBZ-zorg.
4.2.
Ingevolge artikel 2.6.13, tweede lid, van de Rsa wordt na afloop van iedere subsidieperiode de subsidie voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld.
4.3.
Artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
4.4.
Ingevolge artikel 4:95, vierde lid, van de Awb kunnen onverschuldigd betaalde voorschotten worden teruggevorderd.
4.5.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Zorgkantoor zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het pgb is besteed aan
AWBZ-zorg. Onduidelijk is gebleven hoe de zorg aan appellant werd vormgegeven en wat de werkzaamheden en de werkwijze van de zorgverlener inhielden. Er zijn geen gespecificeerde declaraties en appellant heeft verklaard dat er ook op andere wijze geen administratie is bijgehouden van de tijden waarop zorg is verleend. Er zijn geen urenoverzichten beschikbaar en ook is er geen agenda waaruit de gewerkte uren blijken. Ook de door [naam 2] ter zitting van de Raad gegeven verklaring dat zij zorg aan appellant heeft verleend en dat zij dat nog steeds doet is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat het pgb aan AWBZ-zorg is besteed. Het Zorgkantoor was daarom bevoegd om het pgb van appellant voor 2013 op nihil vast te stellen en om de aan appellant onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken van omstandigheden die maken dat het Zorgkantoor geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het pgb voor 2013 op nihil vast te stellen en de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) B. Dogan

UM