ECLI:NL:CRVB:2016:4090
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking bijstandsverlening en terugvordering op basis van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 4 november 2015 een eerdere beslissing van het college had vernietigd. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan betrokkene, die sinds 4 juni 2013 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een heronderzoek naar de opgegeven werkuren bij zijn werkgever, heeft het college de bijstand van betrokkene opgeschort en later ingetrokken, omdat hij niet tijdig de gevraagde urenoverzichten had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom deze urenoverzichten noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op bijstand, en verklaarde het beroep van betrokkene gegrond.
In hoger beroep heeft het college betoogd dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen urenoverzichten te overleggen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de urenoverzichten wel degelijk van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd en dat hem dit te verwijten valt. Hierdoor was het college bevoegd om de bijstand in te trekken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, met uitzondering van de bepalingen over proceskosten en griffierecht, en heeft het beroep van het college gegrond verklaard.
De Raad heeft ook de terugvordering van de bijstand over de periode van 29 april 2014 tot en met 23 juni 2014 beoordeeld en geconcludeerd dat het college niet voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de bijstand over deze periode. De Raad heeft de proceskosten van betrokkene in hoger beroep begroot op € 992,- en heeft het college veroordeeld in deze kosten.