ECLI:NL:CRVB:2016:409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
14/6709 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de herziening van studiefinanciering en de oplegging van een boete door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarbij zijn studiefinanciering is herzien en een boete is opgelegd. De minister heeft op 15 juni 2013 besloten de studiefinanciering van appellant te herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende, omdat appellant niet op het opgegeven adres woonde. Tevens is er een boete van € 868,58 opgelegd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij door een ruzie met zijn broer het adres heeft verlaten en geen post heeft ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant op de hoogte had moeten zijn van de besluiten, aangezien hij ervoor had gekozen om berichten digitaal te ontvangen via 'Mijn DUO'. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 15 juni 2013 op de juiste wijze bekend is gemaakt en dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De stelling van appellant dat hij door de ruzie met zijn broer het besluit van 18 juli 2013 pas eind 2013 heeft ontvangen, werd als ongeloofwaardig beschouwd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/6709 WSF
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
19 november 2014, 14/1569 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 15 juni 2013 heeft de minister de aan appellant toegekende studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van
1 september 2012 herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende en een bedrag van € 1.737,16, dat als gevolg van de herziening te veel aan appellant was betaald, teruggevorderd. Bij besluit van 18 juli 2013 heeft de minister aan appellant een boete opgelegd van € 868,58. Aan deze besluiten heeft de minister ten grondslag gelegd dat uit een op 28 mei 2013 verricht onderzoek naar de feitelijke woonsituatie van appellant is gebleken dat appellant niet woont op het adres [adres 1] te [woonplaats] , het adres waaronder hij, samen met zijn broer en diens vrouw, in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) staat ingeschreven.
1.2.
Bij brief van 3 januari 2014 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de besluiten van
15 juni 2013 en 18 juli 2013. Appellant stelt dat de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar is te achten. Omdat hij in onmin is geraakt met zijn broer heeft hij eind juni 2013 de woning op de [adres 1] verlaten en sindsdien heeft hij geen contact meer gehad met zijn broer. Hij heeft zich toen in de gba ingeschreven onder het adres waar hij ook nu nog woont. De voor hem bestemde post op het adres [adres 1] is niet aan hem doorgezonden. Het besluit van 18 juli 2013 heeft hij eerst, via zijn ouders, op oudejaarsdag ontvangen waarna hij zo spoedig mogelijk bezwaar heeft gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 19 mei 2014 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 15 juni 2013 en 18 juli 2013 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en een verschoonbare reden daarvoor ontbreekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen. Appellant heeft niet bestreden dat hij het besluit van 15 juni 2013 heeft ontvangen. Gelet op de inhoud daarvan had het hem redelijkerwijs duidelijk mogen zijn dat het een besluit betreft. In het besluit staat aangegeven: “Ben je het niet eens met een beslissing? Lees de toelichting?”. In de toelichting staat een rechtsmiddelenclausule. Voor zover appellant heeft nagelaten om de toelichting te raadplegen komt dit voor zijn risico en rekening. Ter zake is verwezen naar de uitspraak van Raad van
9 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2341. Voorts is overwogen dat het besluit van 18 juli 2013 op de juiste wijze bekend is gemaakt door verzending van dat besluit naar het laatst bekende adres van appellant. Niet is gebleken dat appellant aan de minister een adreswijziging heeft doorgegeven. Het niet tijdig hebben ontvangen van dat besluit is het gevolg van aan appellant toe te rekenen omstandigheden. Daarom is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat bij het besluit van 15 juni 2013 een rechtsmiddelenclausule was gevoegd nu de toelichting waarnaar in het besluit wordt verwezen niet bij het besluit was gevoegd. Appellant mag voorts verwachten dat de minister op een consistente wijze communiceert. Hij had dan ook mogen verwachten dat de minister het besluit van
18 juli 2013 ook digitaal zou hebben verzonden. Verder is herhaald dat appellant wegens een ruzie is vertrokken van het gba-adres waardoor het besluit van 18 juli 2013 hem pas eind 2013 ter hand is gesteld.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Uit de gedingstukken blijkt, en dat wordt door appellant verder ook niet betwist, dat appellant ten tijde van belang ervoor heeft gekozen om berichten studiefinanciering elektronisch, via “Mijn DUO”, te ontvangen. Appellant heeft niet betwist dat hij het besluit van 15 juni 2013 digitaal heeft ontvangen zodat vaststaat dat het besluit van 15 juni 2013 destijds op de juiste wijze bekend is gemaakt. Daarom is het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 15 juni 2013 te laat ingesteld. De Raad ziet met de rechtbank geen reden de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. In het digitaal verzonden besluit van
15 juni 2013 wordt verwezen naar de toelichting indien appellant het niet eens is met de beslissing. Deze toelichting, zo heeft de minister in het verweerschrift in beroep verklaard en dit is de Raad ook overigens uit andere zaken bekend, is via de e-mail waarin appellant erop wordt gewezen dat er een bericht studiefinanciering op de site is geplaatst te raadplegen. Appellant heeft de ontvangst van deze e-mail niet ontkend. De Raad verwijst in dit verband ook naar zijn uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2341. De Raad acht de stelling van appellant dat hij door het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule in het besluit van
15 juni 2013 op het verkeerde been is gezet overigens ongeloofwaardig nu uit de gedingstukken is gebleken dat appellant op 17 juni 2013 via “Mijn DUO” aan de minister heeft doorgegeven dat zijn woonsituatie is gewijzigd in uitwonend. Het doorgeven van die wijziging impliceert dat het appellant duidelijk is geweest dat het besluit van 15 juni 2013 op rechtsgevolg was gericht.
4.2.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat het besluit van 18 juni 2013 in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bekend is gemaakt. Het boetebesluit is via de reguliere post verzonden nu het volgens de gebruiksvoorwaarden van “Mijn DUO” en de website van DUO niet behoort tot de stukken die digitaal worden verzonden. Het besluit van 18 juni 2013 is geadresseerd aan het bij de minister laatst bekende adres [adres 1] te [woonplaats] , waar appellant op dat moment volgens de gba stond ingeschreven. De ontvangst van het besluit op dat adres is verder ook niet betwist. Daarom is het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 18 juni 2013 eveneens te laat ingesteld. De Raad ziet, evenals de rechtbank, geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De stelling van appellant dat hij door een ruzie met zijn broer eind juni 2013 is vertrokken van het adres [adres 1] [woonplaats] naar het adres [adres 2] te [woonplaats] en hij door dat vertrek en de ruzie het besluit van 18 juni 2013 eerst eind december 2013, via zijn ouders, heeft gekregen, wordt als kennelijk leugenachtig gepasseerd. Gebleken is dat de gemeente Deventer, in verband met de realisatie van een nieuwe wijkontsluiting, het
gba-adres [adres 1] te [woonplaats] op 30 september 2013 met terugwerkende kracht met ingang van 20 december 2012 heeft laten vervallen en daarvoor in de plaats heeft gesteld het nieuw benoemde adres [adres 2] [woonplaats] .
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM