ECLI:NL:CRVB:2016:407

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
14-899 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de rol van de echtgenoot in de zorgverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van huishoudelijke hulp aan appellante op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante ontving sinds 2009 huishoudelijke hulp, maar het college van burgemeester en wethouders van Elburg heeft de omvang van deze hulp verlaagd op basis van de conclusie dat haar echtgenoot gebruikelijke zorg kan verlenen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Appellante had opnieuw hulp aangevraagd in 2012, waarna artsen van Trompetter & Van Eeden de situatie hebben beoordeeld. De artsen concludeerden dat de echtgenoot van appellante in staat was om lichte huishoudelijke taken uit te voeren, maar dat appellante zelf ondersteuning nodig had voor zwaardere taken. Het college heeft vervolgens de huishoudelijke hulp voor appellante verlaagd, wat leidde tot het hoger beroep.

In de uitspraak heeft de Raad bevestigd dat het college zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische situatie van appellante en haar echtgenoot correct is vastgesteld. De Raad oordeelde dat er voldoende rekening is gehouden met de persoonskenmerken van appellante en dat de normtijden uit het Wmo-Verstrekkingenboek van de gemeente Elburg adequaat zijn toegepast. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de adviezen van de betrokken artsen en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/899 WMO
Datum uitspraak: 27 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
31 december 2013, 13/4620 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Elburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.D.J. van Estrik hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2015. Appellante en
mr. Van Estrik zijn met bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Treurniet.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft vanaf 2009 huishoudelijke hulp ontvangen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Op 15 februari 2012 heeft zij opnieuw een voorziening voor het voeren van een huishouden aangevraagd, in de vorm van hulp bij het huishouden.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag hebben de artsen B.M.E. van Klink en M.C. Heus van Trompetter & Van Eeden onderzoek verricht. In zijn rapport van 19 juli 2012 heeft Heus geconcludeerd dat appellante is aangewezen op overname van het grootste deel van de huishoudelijke taken. Zij dient te worden gecompenseerd voor zwaar huishoudelijk werk. Haar echtgenoot kan gebruikelijke zorg leveren in de zin dat hij in staat geacht wordt tot het uitvoeren van de lichte taken en de textielverzorging. Indien er sprake is van afbouw van de huishoudelijke hulp, moet deze geleidelijk plaatsvinden om stress te voorkomen.
1.3.
Bij besluit van 4 oktober 2012 heeft het college appellante op grond van de Wmo huishoudelijke hulp toegekend naar een omvang van zes uur per week voor de periode
19 januari 2012 tot en met 31 december 2012. Voor de periode 1 januari 2013 tot 1 januari 2016 heeft het college huishoudelijke hulp naar een omvang van 3,5 uur per week toegekend. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft het college aan appellante over de periode
1 januari 2013 tot en met 28 februari 2013 huishoudelijke hulp toegekend naar een omvang van 6 uur per week. Over de periode 1 maart 2013 tot 1 januari 2016 heeft het college aan appellante hulp bij het huishouden toegekend voor 3,5 uur per week. Dit betreft 3 uur voor het zware huishoudelijk werk en 30 minuten voor ondersteuning bij het organiseren van het huishouden. Appellante heeft in dit besluit geen aanleiding gezien haar bezwaar in te trekken.
1.5.
Naar aanleiding van het door appellante gemaakte bezwaar heeft de arts K. van Landeghem van Trompetter & Van Eeden nader onderzoek verricht, waarvan hij op
21 januari 2013 een rapport heeft opgesteld. Deze arts heeft geconstateerd dat er voor de echtgenoot van appellante belemmeringen op het gebied van het huishoudelijk werk zijn. Zwaar huishoudelijk werk is redelijkerwijs niet mogelijk, alsmede eventueel overige huishoudelijke werkzaamheden, waarvoor gebruik van de rechterarm boven schouderhoogte nodig is. Lichte huishoudelijke werkzaamheden, boodschappen doen, maaltijdverzorging en wasverzorging kan hij medisch gezien wel.
1.6.
Bij besluit van 3 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de echtgenoot van appellante in staat wordt geacht gebruikelijke zorg te verlenen en dat het aantal uren toegekende hulp in de huishouding daarom wordt verlaagd. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om te oordelen dat de medische situatie van appellante en haar echtgenoot niet juist is vastgesteld. Alle relevante (medische) feiten en omstandigheden zijn meegewogen en er is inzichtelijk gemotiveerd tot welke beperkingen deze naar de inschatting van de adviseur kunnen leiden bij appellante en haar echtgenoot. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college rekening gehouden met de persoonskenmerken van appellante en haar echtgenoot.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit het rapport van 21 januari 2013 van de arts van Trompetter & Van Eeden volgt dat er oog zou moeten zijn voor de bijzondere omstandigheden van appellante en haar echtgenoot. Uit de medische rapporten is bovendien op te maken dat de echtgenoot niet in staat is om alle licht huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Gelet hierop had dan ook een bepaalde hoeveelheid uren voor licht huishoudelijke werkzaamheden geïndiceerd moeten worden. Er is onvoldoende rekening gehouden met de persoonskenmerken van appellante en haar echtgenoot. Onduidelijk is op basis van welk normenkader gekomen is tot het aantal toegekende uren huishoudelijke hulp.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9 van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Elburg 2012 (Verordening) is, voor zover hier van belang, bepaald dat met het oog op een schoon en leefbaar huis een individuele voorziening getroffen kan worden voor het schoonmaakwerk binnenshuis. Voor zover er één of meer huisgenoten beschikbaar zijn die in staat zijn werkzaamheden over te nemen met het oog op een schoon en leefbaar huis worden er geen individuele voorzieningen verstrekt ten aanzien van dat onderdeel.
4.2.
Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 15 februari 2012 tot 3 juni 2013. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de echtgenoot van appellante de licht huishoudelijke werkzaamheden als gebruikelijke zorg kan overnemen.
4.3.
Het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegen, is voldoende zorgvuldig. De arts Van Klink heeft een huisbezoek afgelegd, waarbij de echtgenoot van appellante en hun dochter aanwezig waren. Ook is er informatie opgevraagd bij de huisarts en verkregen. De arts Heus heeft de medische informatie beoordeeld. Van Landeghem heeft dossierstudie verricht en de echtgenoot van appellante gezien op het spreekuur. Er is geen informatie bij de behandelend sector opgevraagd, omdat de bevindingen uit dossierstudie en eigen onderzoek voldoende duidelijk waren.
4.4.
De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan het op de adviezen van Trompetter & Van Eeden gebaseerde standpunt van het college dat appellante niet gecompenseerd hoeft te worden door middel van het toekennen van huishoudelijke verzorging voor de licht huishoudelijke taken. De artsen achten de echtgenoot van appellante in staat licht huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. In de stukken en in de informatie van de huisarts van 23 april 2013 ziet de Raad geen aanknopingspunten om te oordelen dat de artsen van Trompetter & Van Eeden geen volledig beeld hebben gekregen van de beperkingen van de echtgenoot van appellante. Bovendien is er voldoende rekening gehouden met de persoonskenmerken van appellante, nu het college een overgangsperiode heeft gehanteerd die gebruikt moet worden om het huis op te ruimen en appellante en haar echtgenoot te begeleiden. Verder heeft het college 30 minuten toegekend voor ondersteuning bij het organiseren van het huishouden.
4.5.
Het college heeft bij de vaststelling van de omvang van de huishoudelijke verzorging gehandeld in overeenstemming met de in het Wmo-Verstrekkingenboek individuele voorzieningen gemeente Elburg opgenomen normtijden. Voor zwaar huishoudelijk werk geldt in een woonsituatie als van appellante een norm van 3 uur per week. Voor de dagelijkse organisatie van het huishouden geldt de normtijd van 30 minuten per week. Niet gebleken is dat deze normtijden voor de huishoudelijke zorg ontoereikend zijn. Appellante heeft niet verduidelijkt voor welke werkzaamheden de normtijden onvoldoende zijn. Appellante heeft verder niet met objectieve, verifieerbare gegevens aangetoond dat de verlening van het aantal uren huishoudelijke zorg, uitgaande van het systeem van normtijden, niet aansloot bij de feitelijk benodigde zorg.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.R. van Ravenstein

UM