ECLI:NL:CRVB:2016:4045
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de verlaagde bijstandsverlening wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het Werkplein Hart van West-Brabant, dat zijn bijstandsverlening had verlaagd met 50% wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Appellant ontving sinds 12 november 2014 bijstand naar de norm voor gehuwden op basis van de Participatiewet. Het dagelijks bestuur had op 26 november 2014 besloten om de bijstand te verlagen, omdat appellant op 21 november 2014 zelf ontslag had genomen bij zijn werkgever. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak vastgesteld dat het dagelijks bestuur onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant zelf ontslag heeft genomen en dat hij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur de bijstand ten onrechte heeft verlaagd, omdat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de beschuldiging dat appellant niet verantwoordelijk omging met zijn bijstandsverlening. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en herroept het besluit van 26 november 2014, waardoor appellant recht heeft op volledige bijstand voor de maand december 2014.
Daarnaast heeft de Raad het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen bijstand en in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, met A. Stuut als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2016.