ECLI:NL:CRVB:2016:4039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
15/3905 NIOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken erfgenamen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die op 28 september 2015 is overleden. De appellant ontving vanaf 1 juli 2009 een uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW). Het college van burgemeester en wethouders van Veendam had de uitkering van de appellant ingetrokken en teruggevorderd, omdat er een gezamenlijke huishouding zou zijn gevoerd zonder dit te melden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

Echter, na het overlijden van de appellant is gebleken dat er geen erfgenamen zijn die het hoger beroep willen voortzetten. De Raad heeft de indiener van het hoger beroep, de advocaat van de appellant, verzocht om te bevestigen wie de erfgenamen zijn en of het hoger beroep namens hen wordt voortgezet. De advocaat heeft echter geen contact kunnen leggen met mogelijke erfgenamen, waardoor het procesbelang is komen te vervallen. De Raad heeft daarom besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, met M.S. Boomhouwer als griffier. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aantekenen.

Uitspraak

15/3905 NIOAW
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Noord-Nederland van 24 april 2015, 14/4670 en 14/4667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
wijlen [appellant] , in leven laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Veendam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting van de meervoudige kamer op 13 september 2016.
Mr. Bakker heeft bij brief van 31 augustus 2016 de Raad laten weten dat appellant op
28 september 2015 is overleden.
Om die reden heeft de Raad partijen bij brief van 2 september 2016 laten weten dat de behandeling ter zitting is uitgesteld. Bij brief van dezelfde datum heeft de Raad mr. Bakker verzocht te berichten wie de erfgenamen van appellant zijn en daarbij te vermelden of hij het hoger beroep namens (één van) de erfgenamen voortzet en, zo ja, namens wie.
Bij brief van 21 september 2016 heeft mr. Bakker meegedeeld dat de zoon van appellant geen erfgenaam van appellant is en dat hij (mogelijke) erfgenamen van appellant schriftelijk heeft verzocht of het hoger beroep wordt voortgezet.
Bij brief van 28 september 2016 heeft mr. Bakker laten weten dat hij geen contact heeft kunnen leggen met erfgenamen van appellant.
De meervoudige kamer heeft de zaak vervolgens verwezen naar de enkelvoudige kamer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 1 juli 2009 een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 19 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 september 2014 (bestreden besluit), heeft het college de uitkering van appellant ingevolge de IOAW ingetrokken en de aan appellant over de periode van 1 september 2013 tot en met
30 november 2013 betaalde uitkering van hem teruggevorderd tot een bedrag van € 3.344,34. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant en [naam] vanaf 1 september 2013 in de woning van appellant in [woonplaats] een gezamenlijke huishouding voeren waarvan geen melding is gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De indiener van het hoger beroep, appellant, is op 28 september 2015 overleden. Niet is gebleken van erfgenamen die appellant als partij in het onderhavige geding zijn opgevolgd en het geding zouden willen voortzetten. Dit brengt mee dat het processuele belang aan de beoordeling van het hoger beroep is komen te ontvallen. Het hoger beroep zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) W.F. Claessens
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

HD