ECLI:NL:CRVB:2016:4037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
15/2449 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijzondere bijstand kosten voor jaarverslag WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Venlo. Betrokkene, die tot 28 augustus 2013 een eenmanszaak exploiteerde, had op 25 november 2013 een aanvraag ingediend voor bijstand, inclusief de kosten voor het maken van een jaarverslag over 2013. Het college heeft deze aanvraag op 12 maart 2014 afgewezen, omdat de kosten niet als noodzakelijk werden beschouwd.

De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor het opstellen van jaarcijfers noodzakelijk waren, gezien de omstandigheden van betrokkene en het feit dat zij niet over de kennis beschikte om dit zelf te doen. Het college ging echter in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat de kosten niet noodzakelijk waren, aangezien betrokkene ook een overzicht van inkomsten en uitgaven had kunnen aanleveren in plaats van een jaarrekening.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de kosten waarvoor betrokkene bijzondere bijstand had aangevraagd, niet noodzakelijk waren. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 21 mei 2014 ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/2449 WWB
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
3 maart 2015, 14/2037 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.J. Brosius, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Keus en mr. M.P.A. van Wijlick. Namens betrokkene is verschenen mr. Brosius.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene exploiteerde tot 28 augustus 2013 een eenmanszaak onder de naam
[eenmanszaak] (eenmanszaak). Zij heeft zich op 25 november 2013 gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft bij brief van
19 december 2013 betrokkene gevraagd de jaarcijfers van de eenmanszaak over 2013 te verstrekken. Appellant heeft daarbij meegedeeld dat, indien betrokkene niet over voorlopige cijfers van 2013 beschikt, zij een overzicht van de inkomsten en uitgaven van de eenmanszaak dient aan te leveren.
1.2.
Betrokkene heeft op 31 januari 2014 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de WWB ingediend voor onder andere de kosten voor het maken van een jaarverslag over 2013.
1.3.
Bij besluit van 12 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 mei 2014 (bestreden besluit), heeft appellant de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming heeft appellant ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd geen noodzakelijke kosten zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank onder andere het volgende overwogen, waarbij appellant als verweerder en betrokkene als eiseres is aangeduid:
“Eiseres heeft ter zitting (…) verklaard dat, sinds ze in 2004 is gestart met haar bedrijf, elk jaar alle bankafschriften en facturen aan haar boekhouder heeft gegeven teneinde de jaarrekening op te maken nu zij dat zelf niet kan. Haar vader droeg daarnaast zorg voor de BTW-aangifte. Voorts is gebleken dat een eerdere aanvraag van eiseres om bijstand buiten behandeling is gesteld omdat ze niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt, hetgeen bij eiseres heeft geleidt tot de nodige onzekerheid. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank het niet met verweerder eens dat het maken van deze kosten niet noodzakelijk was dan wel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden omdat het opstellen van jaarcijfers inherent is aan het hebben van een onderneming. Eiseres heeft die stukken nimmer zelf opgesteld. Aannemelijk is dat zij niet over de kennis beschikte om dat zelf te doen. Het is ook bepaald niet ongebruikelijk dat een ondernemer dergelijke werkzaamheden uitbesteedt aan een extern deskundige. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres de onderneming heeft moeten beëindigen gelet op de minimale resultaten. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank sprake van noodzakelijke kosten die voorvloeien uit bijzondere omstandigheden op basis waarvan verweerder op grond van artikel 35 van de WWB bijzondere bijstand aan betrokkene kan toekennen”.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn.
4.2.
Appellant voert terecht aan dat de kosten waarvoor betrokkene bijzondere bijstand heeft aangevraagd niet noodzakelijk zijn. Bij brief van 19 december 2013 heeft appellant betrokkene gevraagd de jaarcijfers over 2013 te verstrekken. Daarbij heeft appellant betrokkene erop gewezen dat, als zij niet over voorlopige cijfers van 2013 beschikte, zij kon volstaan met het aanleveren van een overzicht van de inkomsten en uitgaven van de eenmanszaak. Betrokkene hoefde dus niet een jaarrekening op te laten stellen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat appellant de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dat betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het besluit van 21 mei 2014 ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 mei 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van C.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD