ECLI:NL:CRVB:2016:4034
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlaging wegens niet-nakomen arbeidsverplichtingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van I.G. Muuse tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 mei 2015 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft bevestigd. Het college had de bijstand van appellant met 100% verlaagd voor de duur van twee maanden, omdat hij niet was verschenen bij een verplichte arbeidsinschakelingsvoorziening, de 'IN-Werkweek Kringloop'. Appellant ontving sinds 7 december 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had de verplichting om mee te werken aan de aangeboden voorzieningen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant op 25 april 2014 niet is verschenen bij de Kringloop, wat betekent dat hij de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling niet is nagekomen. Appellant voerde aan dat hem geen verwijt kon worden gemaakt, maar de Raad oordeelde dat de bewijslast bij appellant ligt. Hij had voldoende informatie ontvangen over de locatie en had de middelen om daar op tijd te komen. De Raad concludeerde dat het college terecht de bijstand had verlaagd, omdat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen.
Daarnaast heeft appellant betoogd dat de opgelegde maatregel van 100% gedurende twee maanden een onredelijke sanctie was en in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Raad oordeelde echter dat de maatregel niet bedoeld was om leed toe te brengen, maar om appellant te stimuleren zijn gedrag te verbeteren. De Raad bevestigde dat de maatregel in overeenstemming was met de ernst van de gedraging en de omstandigheden van appellant. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.