ECLI:NL:CRVB:2016:4032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
15/2604 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandeling laten aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 3 maart 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo ongegrond verklaarde. Appellante had op 4 oktober 2013 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had de aanvraag echter buiten behandeling gelaten omdat appellante niet alle benodigde gegevens had verstrekt. Appellante had verzuimd om de jaarcijfers van haar eenmanszaak over de jaren 2011 tot en met 2013 en andere relevante documenten aan te leveren, ondanks herhaalde verzoeken van het college. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het college onterecht veel gegevens had opgevraagd, waarvan een deel irrelevant zou zijn voor de beoordeling van haar recht op bijstand. Appellante stelde dat zij niet administratief deskundig was en dat zij haar boekhouder wilde raadplegen, maar dat zij geen geld had om dit te doen omdat zij de aanvraag om bijstand had uitgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat appellante niet de gevraagde gegevens had verstrekt. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om contact op te nemen met het college als zij niet duidelijk was over wat er van haar werd verwacht.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2604 WWB
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
3 maart 2015, 14/563 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Brosius, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Namens appellante is verschenen mr. Brosius. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Keus en mr. M.P.A. van Wijlick.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante exploiteerde tot 28 augustus 2013 een eenmanszaak onder de naam
[eenmanszaak] (eenmanszaak). Zij heeft op 4 oktober 2013 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Omdat appellante bij de aanvraag niet alle benodigde gegevens heeft overgelegd, heeft het college appellante bij brief van 16 oktober 2013 verzocht om voor 30 oktober 2013 de in die brief genoemde gegevens te verstrekken. Dit betreft onder andere de jaarcijfers van de eenmanszaak over de jaren 2011 tot en met 2013 en stukken met betrekking tot de verkoop van de eenmanszaak. Indien appellante niet over voorlopige cijfers van 2013 beschikt, dient zij een financieel overzicht van de inkomsten en uitgaven van de eenmanszaak aan te leveren. Het college heeft appellante er bovendien op gewezen dat de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten als appellante de gegevens niet of niet volledig verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 20 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
23 januari 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de bij de brief van 16 oktober 2013 gevraagde gegevens niet heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat het college onnodig veel gegevens heeft opgevraagd, waarvan een groot deel irrelevant was om het recht op bijstand vast te stellen. Appellante is niet administratief deskundig. Zij wilde daarom haar boekhouder consulteren, maar had geen geld meer omdat zij de aanvraag om bijstand zo lang mogelijk had uitgesteld. Het college had het recht op bijstand inhoudelijk moeten beoordelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
De in 1.2 genoemde gegevens zijn van belang voor de beoordeling van de aanvraag. Anders dan appellante aanvoert, kan het college het recht op bijstand zonder deze stukken niet vaststellen. Of de overige gegevens van belang zijn, behoeft hier geen bespreking. Appellante heeft voor 30 oktober 2013 immers geen van de bij de brief van 16 oktober 2013 gevraagde gegevens verstrekt. Niet gebleken is dat appellante niet over deze gegevens kon beschikken. Ook was het niet nodig een boekhouder te raadplegen. Appellante hoefde immers alleen gegevens over te leggen waarover zij redelijkerwijs de beschikking kon krijgen. Omdat appellante voor 30 oktober 2013 geen van de gevraagde gegevens heeft verstrekt, was het college bevoegd om de aanvraag van 4 oktober 2013 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de WWB buiten behandeling te laten. In wat appellante heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Als appellante niet duidelijk was wat er van haar werd verwacht, of als zij door de hoeveelheid opgevraagde gegevens in verwarring was geraakt, had het op haar weg gelegen om contact op te nemen met het college. Zo nodig kon appellante een verzoek doen om verlenging van de gegeven hersteltermijn.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD