ECLI:NL:CRVB:2016:4025
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden
In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met terugwerkende kracht. Appellant ontving een uitkering op basis van de Ziektewet, terwijl appellante een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. Na beëindiging van de WW-uitkering op 13 juli 2014, hebben appellanten bij het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder geïnformeerd naar hun recht op aanvullende bijstand. Het college heeft hen aangeraden om een aanvraag in te dienen, wat zij op 4 september 2014 deden, met de gewenste ingangsdatum van 13 juli 2014.
Het college heeft echter bij besluit van 24 februari 2015 het bezwaar tegen de ingangsdatum van de bijstand ongegrond verklaard, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De rechtbank Midden-Nederland heeft de uitspraak van het college bevestigd, waarop appellanten in hoger beroep gingen. In hoger beroep stelden appellanten dat zij recht hadden op bijstand vanaf 13 juli 2014, omdat zij niet eerder wisten hoe hoog de toeslag zou zijn en dat het college op de hoogte was van hun financiële situatie op 7 augustus 2014.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De Raad bevestigde dat er geen recht op bijstand bestaat voor de periode voorafgaand aan de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Aangezien appellanten niet tijdig een aanvraag hebben ingediend, werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.