ECLI:NL:CRVB:2016:4015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2016
Zaaknummer
15/4802 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot export van Wajong-uitkering naar Portugal en de toepassing van Europese regelgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot export van een Wajong-uitkering naar Portugal. Betrokkene, die sinds 1987 een uitkering ontving op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), had in 2011 en 2014 herhaaldelijk verzocht om toestemming om met behoud van zijn uitkering naar Portugal te verhuizen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze verzoeken afgewezen, met als argument dat er geen recht op export kon worden ontleend aan de Europese regelgeving betreffende sociale zekerheid.

De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat betrokkene zich kon beroepen op het overgangsrecht van de Europese verordening, waardoor hij recht had op export van zijn uitkering. Echter, in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak vernietigd. De Raad oordeelde dat de regels die van toepassing zijn op het moment van het verzoek om export, in dit geval de Verordening (EG) nr. 883/2004, geen recht op export van de Wajong-uitkering bieden. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het Uwv terecht was en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels binnen de EU en de noodzaak om de geldende regelgeving op het moment van het verzoek in acht te nemen. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, aangezien er geen grond voor was.

Uitspraak

15/4802 Wajong
Datum uitspraak: 21 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 mei 2015, 14/8787 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv (appellant)
[Betrokkene], te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.H. van Akenborgh, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J. Hut. Betrokkene is in persoon verschenen bijgestaan door mr. Van Akenborgh.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan betrokkene is met ingang van 2 oktober 1987 een uitkering toegekend op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 1 januari 1998 is deze uitkering omgezet in een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Bij brief van 11 maart 2011 heeft betrokkene aan appellant verzocht om toestemming om zich met behoud van zijn Wajong-uitkering met zijn ouders in Portugal te vestigen. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 27 mei 2011. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 12 september 2011 afgewezen. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij brief van 7 april 2014 heeft betrokkene (opnieuw) verzocht om toestemming om zich met behoud van zijn Wajong-uitkering met zijn ouders in Portugal te vestigen.
1.4.
Bij besluit van 28 mei 2014 is dit verzoek afgewezen op de grond dat geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden om het verzoek te honoreren. Het besluit is na bezwaar ingetrokken, waarna bij besluit van 4 september 2014 opnieuw afwijzend op het verzoek is beslist. Aan deze afwijzing heeft appellant ten gronde gelegd dat betrokkene niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de hardheidsclausule (artikel 3:19, negende lid, van de Wajong in samenhang met het Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Stct. 2003, 84)). Verwezen wordt naar het rapport van de verzekeringsarts van
29 augustus 2014.
2.1.
In bezwaar heeft betrokkene onder meer aangevoerd dat personen, zoals hij, die al vóór
1 juni 1992 een uitkering ingevolge de AAW ontvingen, zich op grond van Verordening (EEG) nr. 1247/92 (Vo 1247/92) kunnen blijven beroepen op het beginsel van vrijstelling van het woonplaatsvereiste en daarom op vrije export van de uitkering binnen de Europese Unie. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 37 van het arrest van het Hof van Justitie (Hof) van 11 september 2007, C-287/05, Hendrix en de uitspraak van de Raad van 16 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4820.
2.2.
Bij besluit van 3 november 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. Opgemerkt wordt dat het arrest Hendrix op appellant niet van toepassing is nu er in de situatie van appellant geen sprake is van een beperking van het vrij verkeer van werknemers. Daaraan wordt toegevoegd dat de uitzondering op het exportverbod personen betreft die op 1 augustus 1998, de datum waarop de verplichting tot export van de Wajong op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) eindigde, reeds met hun Wajonguitkering woonden in een (ander) land van de (nu) de Europese Unie. Ook dat is hier niet het geval.
3.1.
In beroep heeft betrokkene zijn in bezwaar aangevoerde gronden in essentie herhaald. Appellant heeft in verweer met name gewezen op het arrest van het Hof in de zaak Kersbergen-Lap van 6 juli 2006, C-154/05. Volgens appellant blijkt uit dit arrest duidelijk dat een Wajong-uitkering niet kan worden toegekend aan iemand die buiten Nederland woont.
3.2.
De rechtbank heeft eerst vastgesteld dat betrokkene aan de hardheidsclausule in de Wajong en het daarop gebaseerde Besluit beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland, geen recht op export van de Wajong-uitkering kan ontlenen, nu betrokkene niet voldoet aan de in de beleidsregels geformuleerde voorwaarden. De rechtbank is vervolgens nagegaan of betrokkene aan het overgangsrecht bij Vo 1408/71, artikel 2, eerste lid, van
Vo 1247/92, later neergelegd in artikel 95ter, achtste lid, van Vo 1408/71, een recht op export van de Wajong-uitkering kan ontlenen. Onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Raad van 16 mei 2011 heeft de rechtbank die vraag bevestigend beantwoord. Het beroep van betrokkene op het arrest van het Hof in de zaak Kersbergen-Lap wordt verworpen, nu in die zaak centraal stond of de Wajonguitkering een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie in de zin van artikel 10bis van Vo 1408/71 was en niet of het overgangsrecht bij Vo 1408/71 van toepassing was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, nu betrokkene vóór 1 juni 1992 een uitkering ingevolge de AAW ontving, hij zich op grond van het overgangsrecht bij Vo 1408/71, kan blijven beroepen op het in artikel 10 van Vo 1408/71 neergelegde beginsel van opheffing van de bepalingen inzake de woonplaats. Het beroep wordt gegrond verklaard. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan betrokkene toestemming wordt verleend om zich met behoud van de Wajong-uitkering in Portugal te vestigen.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder meer, aangevoerd dat het verzoek om export van een Wajong-uitkering dient te worden beoordeeld volgens de regels die van toepassing zijn op het moment van het verzoek om export. Volgens appellant wordt deze stelling ondersteund door het arrest Kersbergen-Lap. Gewezen wordt op overweging 42 van dit arrest waarin het Hof overweegt dat het rechtszekerheidsbeginsel verlangt dat elke feitelijke situatie in de regel behoudens uitdrukkelijke bepaling van het tegendeel wordt beoordeeld volgens de op het desbetreffende tijdstip geldende bepalingen. In overweging 43 overweegt het Hof vervolgens dat de inwerkingtreding van de Wajong en de opname ervan in bijlage II bis van Vo 1408/71 zijn gebeurd voordat de verzoeksters in die zaken buiten Nederland zijn gaan wonen. Bij gebreke aan een overgangsbepaling moeten de rechtsgevolgen (de al dan niet exporteerbaarheid van de Wajong-uitkering) die deze feitelijke situatie (vestiging van de woonplaats buiten Nederland) meebrengt, daarom worden onderzocht volgens de regels die van toepassing waren op het moment waarop deze feitelijke situatie is ontstaan, en dus volgens de nieuwe bepalingen. Volgens appellant zijn de overwegingen van het Hof in het arrest Kersbergen-Lap evenzeer van toepassing op de situatie van appellant. Gelet hierop dient de Wajong-uitkering van appellant na zijn vertrek naar Portugal te worden beëindigd.
4.2.
Ter zitting in hoger beroep is aan de orde gesteld of, gezien de datum van het verzoek om export, 7 april 2014, dit verzoek niet moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen neergelegd in de Verordeningen (EG) nr 883/2004 en nr. 987/2009 (Vo 883/2004 en
Vo 987/2009) van de Europese Unie. En zo ja, wat de gevolgen daarvan zijn voor de beoordeling van de onderhavige zaak. Appellant heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat uit het arrest Kersbergen-Lap volgt dat het verzoek om export moet worden beoordeeld aan de hand van de op dat moment geldende regels en dat dat meebrengt dat het verzoek om export met recht is afgewezen. Namens betrokkene is gemotiveerd aangevoerd dat deze zijn recht op export steeds heeft behouden.
4.3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.4.
Het gaat in de deze zaak om de beantwoording van de vraag of appellant met recht heeft geweigerd om aan betrokkene toestemming te verlenen tot export naar Portugal van zijn uitkering ingevolge de Wajong.
4.5.
Wat betreft die vraag stelt de Raad voorop dat, naar ter zitting is bevestigd, uitsluitend voorligt de vraag of een recht op export kan worden ontleend aan de regels betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels binnen de Europese Unie.
4.6.
In dat verband is primair van belang dat het verzoek om export is gedaan op 7 april 2014. Per 1 mei 2010 is in de Europese Unie Vo 883/2004 in werking getreden, die in de plaats is gekomen van Vo 1408/71. Uit de vaste rechtspraak van het Hof, zie het arrest
Kersbergen-Lap, volgt dat op de aanvraag van betrokkene Vo 883/2004 van toepassing is, behoudens regeling in andere zin in de overgangsbepalingen bij deze verordening. Tussen partijen is niet in geschil dat een uitkering ingevolge de Wajong moet worden aangemerkt als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie in de zin van artikel 70 van Vo 883/2004. Uit artikel 70, derde lid, van Vo 883/2004, volgt dan dat de exportbepaling neergelegd in artikel 7 van deze verordening op deze prestatie niet van toepassing is. In beginsel kan een uitkering ingevolge de Wajong op dan ook op grond van
Vo 883/2004 niet worden geëxporteerd naar een ander land binnen de Europese Unie. Volgens betrokkene moet uit het overgangsrecht bij Vo 1408/71 worden afgeleid dat onder die verordening een uitkering op grond van de Wajong in een geval als het onderhavige kon worden geëxporteerd. Indien hiervan wordt uitgegaan, waarbij de Raad opmerkt dat hij de juistheid van deze stelling uitdrukkelijk in het midden laat, is vervolgens de vraag of artikel 87 van Vo 883/2004, waarin het overgangsrecht is neergelegd, een voorziening bevat voor de handhaving van het recht op export in een situatie als deze. Dit blijkt niet het geval. De Raad wijst ten slotte op artikel 90, eerste lid, van Vo 883/2004, waaruit volgt dat
Vo 1408/71 met ingang van 1 mei 2010 is vervallen. Dit betekent dat ook het overgangsrecht van Vo 1408/71 is vervallen.
4.7.
De Raad concludeert dat appellant het verzoek van betrokkene om toestemming tot export naar Portugal van zijn uitkering op grond van de Wajong terecht heeft afgewezen. Dat brengt mee dat de uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4.8.
Voor een veroordeling van een van de partijen in de proceskosten bestaat geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en M.M. van der Kade en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) G.J. van Gendt

UM