ECLI:NL:CRVB:2016:4013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2016
Zaaknummer
15/2655 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 2 november 2010 ziek meldde, verzocht om een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat hij vanaf 30 oktober 2012 in staat was om zijn werk als projectleider te verrichten. Na bezwaar en aanvullend onderzoek door deskundigen, werd vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De rechtbank volgde het advies van de deskundige, die de beperkingen van appellant bevestigde, en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren.

In hoger beroep betwist appellant de conclusies van de deskundige en de rechtbank, en stelt dat zijn klachten onvoldoende zijn beoordeeld, vooral in het licht van een recent gediagnosticeerde groeihormoondeficiëntie (GHD). De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank terecht het advies van de deskundige heeft gevolgd, en dat de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. De Raad bevestigt dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de functies voldoende heeft gemotiveerd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

15/2655 WIA
Datum uitspraak: 21 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 maart 2015, 13/2206 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Hoogendonk, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogendonk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als projectmedewerker voor 40 uur per week, heeft zich op 2 november 2010 ziek gemeld wegens maag-, darm- en huidklachten alsmede vermoeidheids- en concentratieklachten. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 31 januari 2013 bepaald dat appellant met ingang van 30 oktober 2012 geen recht heeft op een
WIA-uitkering. Aan dit besluit ligt het standpunt ten grondslag dat appellant vanaf 30 oktober 2012 in medisch opzicht in staat moet worden geacht zijn werk als projectleider te verrichten.
1.2.
Appellant heeft tegen het besluit van 31 januari 2013 bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich niet kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid en heeft aanvullende beperkingen noodzakelijk geacht in de rubrieken 1, 4, 5 en 6 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), onder meer een urenbeperking van 4 uur per dag, gedurende 20 uur per week. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant gelet op de aangescherpte FML van 15 mei 2013 niet geschikt is voor zijn eigen werk, maar wel voor een aantal andere functies, waarna het verlies aan verdiencapaciteit in die functies is vastgesteld op 64,26%. In lijn met deze rapporten heeft het Uwv bij brief van 29 mei 2013 appellant het voornemen tot wijziging van het besluit van 31 januari 2013 aangekondigd. In dit voornemen heeft het Uwv meegedeeld dat appellant vanaf 30 oktober 2012 in aanmerking komt voor een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.3.
In reactie op het voornemen heeft appellant meegedeeld dat onlangs bij hem groeihormoondeficiëntie (GHD) is gediagnosticeerd die ook al aanwezig was op 30 oktober 2012 en die de grote slaapbehoefte en ernstige vermoeidheidsklachten verklaart. Appellant acht zich hierdoor meer beperkt dan de beperkingen die verzekeringsartsen op basis van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis hebben aangenomen. Voorts acht hij de voor hem geselecteerde functies, gelet op zijn klachten, niet geschikt.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben na onderzoek geen aanleiding gezien hun eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Bij besluit van 25 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 januari 2012, onder vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, gegrond verklaard.
2.1.
Op verzoek van de rechtbank heeft dr. K.M. van Tol, internist-endocrinoloog, als onafhankelijk deskundige op 6 juni 2014 en desgevraagd aangevuld bij brief van
11 september 2014, verslag uitgebracht. Hoewel de deskundige zich niet specifiek deskundig acht ten aanzien van een beoordeling van de (verminderde) belastbaarheid waarvoor zij een arbeidsdeskundig expertise adviseert, heeft zij in haar rapport geconcludeerd dat de vastgestelde beperkingen in de FML van 15 mei 2013 goed overeen komen met de door haar bij appellant beoordeelde verminderde belastbaarheid. Daarbij heeft zij acht geslagen op de door appellant aangegeven ernstige vermoeidheids- en buikklachten.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Raad het oordeel van de deskundige gevolgd. Het rapport van de deskundige is zorgvuldig tot stand gekomen en is consistent en naar behoren gemotiveerd. De deskundige heeft de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van 15 mei 2013, bevestigd. Dat de deskundige de haar gestelde vraag met enige reserve heeft beantwoord is voor de rechtbank, mede gelet op de overige beschikbare medische gegevens, geen aanleiding geweest het advies niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de belastbaarheid van appellant per 30 oktober 2012 juist vastgesteld. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geconcludeerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Vergelijking van het loon dat appellant met zijn vroegere werk heeft kunnen verdienen en het loon in de geselecteerde functies, leidt tot een verlies aan verdiencapaciteit van 64,26%. De aan appellant toegekende loongerelateerde WGA-uitkering is op juiste gronden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het advies van de deskundige heeft gevolgd omdat de deskundige haar advies met enige reserve heeft gegeven. Reserve betekent volgens appellant terughoudendheid en houdt twijfel in. Voorts betwijfelt appellant of de deskundige de klachten heeft beoordeeld vanuit de GHD. De deskundige lijkt in haar rapport 6 juni 2014 te redeneren vanuit een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, terwijl deze diagnose is achterhaald door de GHD. Voor zover de deskundige heeft geconcludeerd dat de verminderde inspanningstolerantie en vermoeidheidsproblematiek verklaard kunnen worden door de GHD, heeft de deskundige volgens appellant ten onrechte geen verdergaande beperkingen vastgesteld in de FML. Ook met de klachten als gevolg van de hernia en het “irritable bowel syndrome” is onvoldoende rekening gehouden in de FML. Als gevolg van zijn klachten ziet appellant geen mogelijkheid om in enigerlei mate duurzaam zelfvoorzienend te zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de vraag of het Uwv de belastbaarheid van appellant met ingang van
30 oktober 2012 juist heeft vastgesteld.
4.2.
Met betrekking tot de beperkingen in de FML heeft de rechtbank terecht de door haar geraadpleegde deskundige gevolgd in haar bevindingen en conclusies. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De motivering van de deskundige, zoals neergelegd in haar rapport van 6 juni 2014, aangevuld met haar brief van 11 september 2014, is inzichtelijk en overtuigend. Uit de brief van 11 september 2014 blijkt dat de deskundige tevens in zijn onderzoeksbevindingen betrokken heeft dat achteraf bij appellant de diagnose GHD is vastgesteld en dat deze ook reeds aanwezig was op de datum in geding, 30 oktober 2012. Daarop heeft de deskundige te kennen gegeven dat vermoeidheid een symptoom van een GHD is en dat deze in ernst varieert. De door appellant beschreven en ervaren vermoeidheidsklachten kunnen voortvloeien uit GHD maar zijn volgens de deskundige wel uitzonderlijk ernstig. Ook de inspanningstolerantie en afnemende cognitie kunnen volgens de deskundige symptomen van GHD zijn. Uit het geheel van medische gegevens, waarbij de deskundige informatie uit de behandelend sector heeft betrokken en gewogen, heeft de deskundige inzichtelijk geconcludeerd dat de door appellant te kennen gegeven klachten aanleiding geven tot een vermindering van de belastbaarheid die volgens haar overeenkomt met de FML van 15 mei 2013. Dat het advies met enige reserve is gegeven, is evenmin reden om het rapport niet te volgen. De deskundige heeft gelet op de vragen in de opdracht van de rechtbank, met het rapport van 6 juni 2014, aangevuld met de brief van 11 september 2014, gemotiveerd geconcludeerd dat zij zich goed kan vinden in de FML van 15 mei 2013, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Tegenover het deskundigenrapport heeft appellant in hoger beroep geen nadere medische stukken ingebracht die zijn stelling onderbouwen dat hij meer dan wel anderszins beperkt is dan aangenomen in de FML van
15 mei 2013. De medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven.
4.3.
Voorts wordt geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de in de FML van 15 mei 2013 vastgestelde medische beperkingen, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van deze arbeidsdeskundige van 16 mei 2013 waarin de signaleringen in de functies zijn toegelicht en naar het rapport van 18 juni 2013 waarin specifiek is ingegaan op de arbeidskundige bezwaargronden. Met deze rapporten is naar behoren gemotiveerd dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) A.M.C. de Vries

NK