ECLI:NL:CRVB:2016:3996

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
15/3631 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor senior functie binnen de Gebiedsgebonden Politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, een politieambtenaar, had verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP, maar zijn verzoek was afgewezen door de korpschef op basis van een negatief advies over zijn verwachte geschiktheid. De Raad oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot zijn oordeel kon komen, ondanks dat de appellant over een beoordeling boven de norm beschikte. De Raad concludeerde dat de zinsnede in het beoordelingsformulier, waarin werd aangegeven dat de appellant kan doorgroeien naar de functie van mentor-coördinator, niet voldoende was om te concluderen dat hij geschikt was voor de seniorfunctie. De Raad bevestigde dat de appellant zich nog aan het ontwikkelen was en dat er onvoldoende basis was om de kerntaken van een senior GGP naar behoren uit te voeren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de korpschef voldoende gemotiveerd had waarom de appellant niet bevorderd kon worden, en het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen omdat er geen sprake was van gelijke gevallen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskosten af.

Uitspraak

15/3631 AW
Datum uitspraak: 20 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 april 2015, 13/7760 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.H. Pomp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft appellant nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pomp. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M.A.C. Theunissen en H.T. van Haarlem.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als politieambtenaar bij de voormalige politieregio [regio A] in de functie van medewerker basispolitiezorg A. Deze functie wordt ook wel aangeduid als generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is, voor zover hier van belang, als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede de uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering).
1.3.
Op 24 november 2012 heeft appellant verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het unithoofd van appellant, vH, op 25 november 2012 advies uitgebracht en te kennen gegeven dat appellant nog te beperkt inhoud heeft gegeven aan de competenties integriteit en coachingsvaardigheden. Voorts is appellants functioneren over de periode van 23 januari 2012 tot 29 november 2012 als goed (boven de norm) beoordeeld. In het beoordelingsformulier is tevens opgenomen:
“Op lange termijn wil [naam] (appellant, toevoeging Raad) doorgroeien naar de functie van mentor-coördinator.” en “ [naam] kan zeker groeien naar de functie van mentor-coördinator zijn groepschef zal hem daar waar nodig in faciliteren.”.
1.4.
Bij besluit van 11 april 2013 heeft de korpschef overeenkomstig het daartoe kenbaar gemaakte voornemen, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, afwijzend beslist op appellants verzoek om bevordering op de grond dat appellant niet geschikt is voor de vervulling van een seniorfunctie binnen de GGP.
1.5.
Bij besluit van 6 november 2013 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2013, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is, samengevat, het volgende overwogen. Niet gezegd kan worden dat de korpschef niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. Hieraan doet de beoordeling boven de norm, die ziet op appellants functioneren in de functie van generalist GGP, niet af. Bovendien is de vermelding in de beoordeling dat appellant zeker kan doorgroeien naar de functie van mentor-coördinator niet tegenstrijdig te achten met het negatieve advies van vH van 25 november 2012. Hieruit volgt dat appellant zich op het moment van toetsing nog aan het ontwikkelen was en op dat moment nog onvoldoende basis had om de kerntaken van een senior GGP naar behoren uit te kunnen oefenen. Dat het hebben van ontwikkelpunten niet aan bevordering in de weg staat, doet daaraan onvoldoende af. Tot slot slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet, nu geen sprake is van gelijke gevallen.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen staat vast dat appellant over een beoordeling boven de norm beschikt. In geschil is of appellant aan het criterium van verwachte geschiktheid voor senior GGP voldoet.
4.2.1.
Appellant heeft betoogd dat uit de beoordeling volgt dat hij aan dat criterium voldoet. Het negatieve advies van vH over zijn verwachte geschiktheid van 25 november 2012, dat van een eerdere datum is dan de beoordeling, dient buiten beschouwing te blijven. Dat geldt ook voor het nadere advies van vH van 13 maart 2013, dat na de einddatum van het loopbaanbeleid is opgesteld, aldus appellant.
4.2.2.
Dit betoog slaagt niet. De Raad is met de korpschef en de rechtbank, en anders dan appellant, van oordeel dat uit de in het beoordelingsformulier opgenomen zinsnede, dat appellant zeker kan groeien naar de functie van mentor-coördinator en dat zijn groepschef hem daar waar nodig in zal faciliteren, niet kan worden geconcludeerd dat daarmee, in weerwil van het separate en negatieve advies over de verwachte geschiktheid van appellant voor de functie van senior GGP, positief is geadviseerd over die verwachte geschiktheid. Daarvoor is deze zinsnede ontoereikend. In het bijzonder volgt daaruit niet dat reeds ten tijde van het opmaken van de beoordeling de verwachting bestond dat appellant geschikt was voor de functie van senior GGP en dat daarom reeds toen niets aan bevordering in de weg stond. Er is dan ook geen grond om het advies van vH van 25 november 2012, zoals dat naar aanleiding van de zienswijze van appellant nader is toegelicht op 13 maart 2013, buiten beschouwing te laten.
4.3.1.
Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de korpschef met concrete voorbeelden heeft onderbouwd dat appellant niet de verwachte geschiktheid heeft. Bovendien is de rechtbank volgens appellant ten onrechte uitgegaan van gebleken in plaats van verwachte geschiktheid.
4.3.2.
Ook dit betoog wordt niet gevolgd. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de korpschef niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. Het advies van 25 november 2012 is weliswaar summier toegelicht, maar vH heeft dit advies nader toegelicht op 13 maart 2013. Daaruit blijkt dat vH de competentievelden resultaatgerichtheid, samenwerken, integriteit, coachingsvaardigheden en vakkennis voor zijn advies bepalend heeft laten zijn en dat appellant nog niet het nodige heeft laten zien met betrekking tot coachingsvaardigheden en integriteit. Er is geen grond voor het oordeel dat de korpschef dit advies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen en heeft mogen aannemen dat de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP er nog niet was.
4.4.1.
Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de korpschef in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door hem niet en collega vK wel te bevorderen.
4.4.2.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Appellant heeft immers een negatief advies en vK een positief advies over de verwachte geschiktheid gekregen. Dat vH aan vK in eerste instantie ook een negatief advies heeft gegeven en dit na de zienswijze van vK heeft bijgesteld naar een positief advies, maakt dat niet anders. Niet gezegd kan worden dat vH bij zijn bijstelling niet mede betekenis heeft kunnen hechten aan het beoordelingsformulier van vK waarin uitdrukkelijk is vermeld dat vK de potentie heeft om brigadier te worden en gebruik kan maken van HAP II.
4.5.
Tot slot heeft de korpschef, anders dan appellant stelt, in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom van het advies van de bezwarenadviescommissie is afgeweken.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J.L. Meijer

HD