In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, een politieambtenaar, had verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP, maar zijn verzoek was afgewezen door de korpschef op basis van een negatief advies over zijn verwachte geschiktheid. De Raad oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot zijn oordeel kon komen, ondanks dat de appellant over een beoordeling boven de norm beschikte. De Raad concludeerde dat de zinsnede in het beoordelingsformulier, waarin werd aangegeven dat de appellant kan doorgroeien naar de functie van mentor-coördinator, niet voldoende was om te concluderen dat hij geschikt was voor de seniorfunctie. De Raad bevestigde dat de appellant zich nog aan het ontwikkelen was en dat er onvoldoende basis was om de kerntaken van een senior GGP naar behoren uit te voeren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de korpschef voldoende gemotiveerd had waarom de appellant niet bevorderd kon worden, en het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen omdat er geen sprake was van gelijke gevallen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskosten af.