In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die als autoschadehersteller werkte, had zich op 15 maart 2012 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 13 maart 2014 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 80 tot 100% was vastgesteld. Appellant was van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv had echter in een besluit van 24 april 2014 vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering niet zou wijzigen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat zijn arbeidsongeschiktheid wel degelijk volledig en duurzaam is, en dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten. Het Uwv heeft in incidenteel hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het bezwaar van appellant van rechtswege ook betrekking had op het besluit van 24 april 2014. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet volledig en duurzaam is, en dat hij op grond van artikel 47 van de WIA geen recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv terecht heeft aangevoerd dat artikel 6:19 van de Awb niet van toepassing is op het besluit van 24 april 2014, aangezien dit besluit niet strekt tot intrekking, wijziging of vervanging van het eerdere besluit.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking had op de toepassing van artikel 6:19 van de Awb, maar voor het overige is de uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.