In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die eerder ziek was gemeld met rugklachten na het beëindigen van zijn dienstverband als grondwerker. Appellant had zich op 23 december 2014 ziek gemeld en ontving vanaf 26 december 2014 een ZW-uitkering. Na een bezoek aan de bedrijfsarts op 23 maart 2015, die appellant geschikt achtte voor zijn laatst verrichte arbeid, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten dat appellant per 25 maart 2015 geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de klachten van appellant op de datum in geding niet van zodanige aard waren dat deze tot beperkingen voor arbeid leidden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het bestreden besluit niet goed heeft gemotiveerd en dat zijn psychische klachten hem belemmeren in het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Hij heeft aangekondigd een psychologisch rapport en een second opinion te overleggen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rugklachten die aan de ziekmelding ten grondslag lagen, op de datum in geding niet meer aanwezig waren. De Raad concludeert dat er geen medische onderbouwing is voor de klachten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.