Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand aan appellante, die sinds 7 september 2005 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 15 november 2013 het recht op bijstand van appellante opgeschort, omdat zij niet op een oproep voor een gesprek was ingegaan. Vervolgens heeft het college op 29 november 2013 de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken. Appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. In januari 2015 is appellante onder bewind gesteld wegens haar geestelijke toestand. Op 13 februari 2015 heeft haar bewindvoerder een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 1 november 2013. Het college heeft bij besluit van 13 april 2015 bijstand toegekend met ingang van 13 februari 2015, maar heeft in een later besluit de ingangsdatum gewijzigd naar 3 december 2014. Appellante heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college terecht heeft geweigerd bijstand te verlenen over de periode van 1 november 2013 tot 3 december 2014. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de eerdere besluiten terug te komen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.