ECLI:NL:CRVB:2016:3895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
15/7867 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsverplichtingen verbonden aan bijstandsverlening op grond van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 oktober 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond heeft verklaard. Het college had bij besluit van 10 februari 2015 aan appellant bijstand op grond van de Participatiewet (PW) toegekend, maar daarbij ook arbeidsverplichtingen opgelegd. Appellant was van mening dat de mededeling dat deze verplichtingen aan de bijstand zijn verbonden, als een besluit moet worden aangemerkt, waartegen bezwaar mogelijk is. Het college verklaarde het bezwaar van appellant tegen de arbeidsverplichtingen niet-ontvankelijk, omdat deze verplichtingen van rechtswege aan de bijstand zijn verbonden en dus geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht vormen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de redenering van het college gevolgd en geoordeeld dat de mededeling over de arbeidsverplichtingen niet gericht is op enig rechtsgevolg en daarom niet als een besluit kan worden aangemerkt. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank gemotiveerd op de gronden van appellant is ingegaan en dat deze gronden niet nieuw zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7867 PW
Datum uitspraak: 18 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 oktober 2015, 15/4425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Ertekin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 26 juli 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 10 februari 2015 heeft het college aan appellant per 18 juli 2014 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) toegekend naar de norm voor gehuwden. In dit besluit zijn de aan de bijstand verbonden verplichtingen opgenomen, waaronder de in artikel 9 van de PW bedoelde verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling.
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de bij het besluit van 10 februari 2015 opgelegde arbeidsverplichtingen niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat deze verplichtingen voortvloeien uit de wet, zodat het niet mogelijk is om bezwaar te maken tegen het opleggen van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar vaste rechtspraak (uitspraak van 24 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD5413), overwogen dat de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de PW van rechtswege aan de bijstand verbonden zijn en dat de mededeling dat de arbeidsverplichtingen van toepassing zijn, daarom niet gericht is op enig rechtsgevolg. Hieruit volgt dat de mededeling in het besluit van
10 februari 2015, waarbij appellant is gewezen op de op hem rustende arbeidsverplichtingen, niet op rechtsgevolg is gericht en daarom niet aan te merken is als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bezwaar van appellant dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de mededeling dat de arbeidsverplichtingen aan de bijstand zijn verbonden wel als een besluit heeft te gelden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) A.M.C. de Vries

HD