ECLI:NL:CRVB:2016:3895
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsverplichtingen verbonden aan bijstandsverlening op grond van de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 oktober 2015 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond heeft verklaard. Het college had bij besluit van 10 februari 2015 aan appellant bijstand op grond van de Participatiewet (PW) toegekend, maar daarbij ook arbeidsverplichtingen opgelegd. Appellant was van mening dat de mededeling dat deze verplichtingen aan de bijstand zijn verbonden, als een besluit moet worden aangemerkt, waartegen bezwaar mogelijk is. Het college verklaarde het bezwaar van appellant tegen de arbeidsverplichtingen niet-ontvankelijk, omdat deze verplichtingen van rechtswege aan de bijstand zijn verbonden en dus geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht vormen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de redenering van het college gevolgd en geoordeeld dat de mededeling over de arbeidsverplichtingen niet gericht is op enig rechtsgevolg en daarom niet als een besluit kan worden aangemerkt. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank gemotiveerd op de gronden van appellant is ingegaan en dat deze gronden niet nieuw zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.