ECLI:NL:CRVB:2016:388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
14-4749 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv over de toekenning van een WGA-uitkering werd afgewezen. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Y. Eryilmaz, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat hem geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd, waarbij hij stelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van het Uwv had gevolgd en dat zijn gezondheidstoestand onvoldoende was meegewogen in de besluitvorming. Appellant heeft diverse medische klachten aangevoerd, waaronder slaapapneu, diabetes mellitus en ernstige knieklachten, en stelde dat deze klachten niet adequaat waren behandeld in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat appellant geen overtuigende medische informatie had ingebracht die de beoordeling van het Uwv zou kunnen weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4749 WIA
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 juli 2014, 12/3589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. Eryilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
14 maart 2012 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van
9 mei 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 10 september 2012 ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 september 2012. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv het besluit van 10 september 2012 ingetrokken. Bij besluit van 2 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 maart 2012 gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 9 mei 2012 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 68,59%.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 10 september 2012 niet-ontvankelijk verklaard onder toekenning van een vergoeding voor de gemaakte proceskosten en het griffierecht en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Hij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Ten onrechte heeft de rechtbank het oordeel van het Uwv gevolgd, terwijl appellant dit gemotiveerd heeft weerlegd middels een rapport van 9 november 2013 van A-REA. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met appellants gezondheidstoestand. De klachten van appellant als gevolg van OSAS (slaapapneu) zijn sinds februari 2011 toegenomen en kunnen niet voldoende adequaat worden behandeld. Door OSAS heeft appellant ook diabetes mellitus gekregen. Voorts lijdt hij aan ernstige knieklachten en aan nek-, schouder- en rugklachten als gevolg van een whiplash, deze klachten zijn toegenomen door spierpijn voortkomend uit OSAS. Dit is evenmin meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. Door zijn klachten is appellant niet in staat de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. Ten slotte heeft appellant betoogd dat het Uwv de hoogte van de loongerelateerde uitkering niet juist heeft berekend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is uitsluitend de beslissing van de rechtbank over het bestreden besluit in geding. De beslissing daarover van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zijn juist.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank verwezen naar vaste rechtspraak (uitspraken van 15 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW9297, en 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290), waarin is bepaald dat aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter wel aan appellant om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk.
4.3.
Evenals de rechtbank acht de Raad de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk. Dit besluit is zorgvuldig tot stand gekomen. De rapporten van 30 augustus 2012 en 18 september 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevatten een adequaat gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren van appellant die betrekking hebben op zijn gezondheidstoestand. Hetgeen appellant heeft aangevoerd vormt, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen reden om het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig te achten.
4.4.
Appellant beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht om knie- en rugsparend werk te doen. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een urenbeperking noodzakelijk geacht tot 5 uur per werkdag met een werkweek tot 25 uur.
4.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellant geen medische informatie ingebracht die doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. Het vermelde rapport van
A-REA, alsmede informatie van de neuroloog, KNO-arts, orthopedisch chirurg en huisarts geven geen aanleiding om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben in hun rapporten van
30 augustus 2012, 18 september 2013, 10 december 2013, 17 februari 2014 en
10 november 2014 op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat in deze informatie geen grond is gelegen de visie omtrent de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, zoals vastgelegd in de FML, verdergaand te wijzigen. Daarbij is met betrekking tot de geclaimde klachten als gevolg van OSAS toegelicht dat uit de informatie van de behandelende artsen niet duidelijk naar voren komt hoe ernstig de OSAS was waaraan appellant rond de datum in geding leed. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat er echter wel van uit dat appellant energetisch beperkt was en heeft daarom een urenbeperking noodzakelijk geacht. De door de arts van A-REA bij diens onderzoek op 9 november 2013 aangenomen urenbeperking van 2 uur per werkdag en 10 uur per werkweek is, mede als gevolg van het ontbreken van een medisch onderzoeksverslag, niet medisch objectiveerbaar onderbouwd en voorts is niet duidelijk of dat onderzoek ziet op de datum in geding. Van een verminderde concentratie en aandachtsverdeling, dan wel een beperkte blootstelling aan verhoogd risico is bij het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen niet gebleken. Van evidente beperkingen van appellants psychische belastbaarheid al dan niet als gevolg van OSAS is evenmin gebleken. De inmiddels ontstane diabetes mellitus is niet veroorzaakt door OSAS. Bij onderzoek door de verzekeringsarts aan de knieën, nek, schouders en rug bleek sprake van een redelijke functie. De bevindingen van de verzekeringsartsen over de functie van de knieën van appellant werden onderschreven door de informatie van de orthopedisch chirurg die geen afwijkingen kon vinden. Voor verdergaande fysieke beperkingen bestaat dan ook geen aanleiding. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien het aldus onderbouwde oordeel van de verzekeringsartsen als onjuist of als ontoereikend gemotiveerd aan te merken.
4.6.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in de rapporten van 25 september 2013 en 18 februari 2014. In deze rapporten is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de door appellant verstrekte informatie van zijn behandelaars en van A-REA is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.7.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de hoogte van de loongerelateerde uitkering van appellant niet juist is berekend. Bij brief van
16 november 2015 heeft het Uwv nader toegelicht dat de door appellant in beroep overgelegde loonstrook van augustus 2010 niet leidt tot een andere conclusie, omdat het in die maand betaalde loon niet in de referteperiode is uitbetaald en niet tevens vorderbaar, maar niet inbaar was als bedoeld in het destijds geldende artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringswetten.
4.8.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) D. van Wijk

AP