ECLI:NL:CRVB:2016:381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
14/5729 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buitenlandbijdrage en procesorde in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, ontving een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en was als verdragsgerechtigde aangemerkt door het Zorginstituut Nederland. Dit betekende dat hij recht had op zorg in Duitsland, ten laste van Nederland, waarvoor hij een buitenlandbijdrage verschuldigd was. De appellant was het niet eens met de vastgestelde buitenlandbijdrage van € 4.367,51, omdat hij vond dat deze hoger was dan wat hij aan een Duitse ziektekostenverzekering zou betalen.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Zorginstituut ongegrond verklaard, en de appellant stelde dat de rechtbank niet voldoende kritisch was geweest in haar vragen aan het Zorginstituut en dat er geen grondige motivering was geleverd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er geen schending was van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De rechtbank had de beroepsgronden van de appellant afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet leidden tot een vernietiging van het bestreden besluit.

De Raad bevestigde dat de in hoger beroep ingediende gronden over ongerechtvaardigd onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen en strijd met het vrije verkeer niet slaagden. De Raad verwees naar relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5729 ZVW
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 september 2014, 14/133 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015. Appellant is niet verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende omstandigheden.
1.1.
Appellant woont in Duitsland en ontvangt een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en pensioen van de Stichting Pensioenfonds ABP.
1.2.
Mede gelet op de met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellant door het Zorginstituut als verdragsgerechtigde aangemerkt. Als verdragsgerechtigde heeft hij op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) recht op zorg in zijn woonland (Duitsland), ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is hij op grond van artikel 69, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage).
1.3.
Bij besluit van 19 augustus 2013 heeft het Zorginstituut de voorlopige jaarafrekening over 2012 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over 2012 voorlopig is vastgesteld op
€ 4.367,51. Omdat in 2012 reeds € 3.773,60 is ingehouden door de uitkeringsinstantie, dient appellant nog € 593,91 te betalen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 22 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals deze blijkt uit de uitspraak van 19 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1466) - geoordeeld dat het Zorginstituut de woonlandfactor juist heeft toegepast. Dat het bedrag dat appellant aan buitenlandbijdrage betaalt hoger uitvalt dan het bedrag dat appellant aan een Duitse ziektekostenverzekering kwijt zou zijn, betekent volgens de rechtbank niet dat de buitenlandbijdrage onjuist is vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank heeft verzuimd appellant van te voren mede te delen op welke datum en tijdstip de zitting zou plaatsvinden. Verder heeft appellant naar voren gebracht dat uit het proces verbaal van de zitting van 24 juni 2014 bij de rechtbank blijkt dat door de rechtbank geen kritische vragen aan het Zorginstituut zijn gesteld. Daardoor zijn bij appellant twijfels gerezen over de onafhankelijkheid van de rechtbank. Verder heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan zonder dat er een grondige motivering door het Zorginstituut is geleverd en zonder daar zelf een grondige gemotiveerde argumentatie aan toe te voegen. Tenslotte heeft appellant aangevoerd dat dat de systematiek van de vaststelling van de buitenlandbijdrage leidt tot discriminatie en het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie belemmert.
3.2.
Het Zorginstituut heeft in verweer volstaan met een verwijzing naar de uitspraak, het bestreden besluit en het verweerschrift in eerste aanleg.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de brief van 26 mei 2014 van appellant blijkt dat hij de uitnodiging van de rechtbank van de onderhavige zaak op de zitting van 24 juni 2014 moet hebben ontvangen. Zijn beroepsgrond ter zake mist mitsdien feitelijke grondslag.
4.2.
In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat sprake is geweest van een schending door de rechtbank van de eisen van een goede procesorde of van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen. De stelling van appellant dat de rechtbank aan het Zorginstituut op de zitting onvoldoende kritische vragen heeft gesteld, treft geen doel. Uit het proces verbaal van de rechtbank blijkt dat de rechtbank tijdens de zitting aan het Zorginstituut de voor de beoordeling van door de appellant aangevoerde gronden van beroep de van belang zijnde vragen heeft gesteld.
4.3.
De stelling van appellant dat de aangevallen uitspraak niet voldoende is gemotiveerd, treft geen doel. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Dat appellant zich niet kan verenigen met het wettelijk systeem zoals door de rechtbank op juiste wijze is geschetst en met het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank, maakt dit niet anders.
4.4.
De in hoger beroep ingediende gronden over het ongerechtvaardigde onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen en strijd met vrij verkeer slagen niet. De Raad verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 oktober 2010, C-345/09, Van Delft (ECLI:EU:C:2010:610) en de vaste rechtspraak van de Raad, zoals deze blijkt uit de uitspraak van 13 december 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BU7125).
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.S.E.S. Umans

AP