ECLI:NL:CRVB:2016:381
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de buitenlandbijdrage en procesorde in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, ontving een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en was als verdragsgerechtigde aangemerkt door het Zorginstituut Nederland. Dit betekende dat hij recht had op zorg in Duitsland, ten laste van Nederland, waarvoor hij een buitenlandbijdrage verschuldigd was. De appellant was het niet eens met de vastgestelde buitenlandbijdrage van € 4.367,51, omdat hij vond dat deze hoger was dan wat hij aan een Duitse ziektekostenverzekering zou betalen.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Zorginstituut ongegrond verklaard, en de appellant stelde dat de rechtbank niet voldoende kritisch was geweest in haar vragen aan het Zorginstituut en dat er geen grondige motivering was geleverd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er geen schending was van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De rechtbank had de beroepsgronden van de appellant afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet leidden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
De Raad bevestigde dat de in hoger beroep ingediende gronden over ongerechtvaardigd onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen en strijd met het vrije verkeer niet slaagden. De Raad verwees naar relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.