ECLI:NL:CRVB:2016:3801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
15/7554 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid en recht op ziekengeld na beëindiging dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat zij per 20 november 2013 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante, die als gastvrouw werkte, meldde zich op 23 november 2011 ziek en haar dienstverband eindigde op 1 februari 2012. Het Uwv concludeerde dat appellante met haar lichamelijke en psychische beperkingen in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks haar klachten. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de ernst van haar klachten miskent en dat haar belastbaarheid in de geduide functies wordt overschreden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gezichtspunten zijn die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts zouden ondermijnen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante per 17 november 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor de functies die aan haar waren voorgehouden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor verzekerden om nieuwe, objectieve medische feiten aan te dragen om eerdere besluiten te kunnen betwisten. De Raad concludeerde dat de eerder vastgestelde beperkingen in voldoende mate aansluiten bij het huidige klachtenbeeld van appellante.

Uitspraak

15/7554 ZW
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 oktober 2015, 15/1377 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracey, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2016. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als gastvrouw voor 32 uur per week toen zij zich op
23 november 2011 ziek meldde. Haar dienstverband is op 1 februari 2012 beëindigd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 20 november 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd met haar lichamelijke en psychische beperkingen in staat geacht functies als samensteller elektronische apparatuur/wikkelaar, machinebediende inpak/verpakkingsmachine en productiemedewerker industrie te vervullen. Appellante heeft zich op 21 januari 2014 ziek gemeld wegens toenemende knie-, voet- en nekklachten, een verminderde kracht in haar hand en psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Appellante heeft tweemaal het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts, voor het laatst op 13 november 2014. Deze arts heeft appellante per 17 november 2014 geschikt geacht voor de functie van samensteller elektronische apparatuur/wikkelaar. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 13 november 2014 vastgesteld dat appellante per 17 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 januari 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de ernst van haar klachten miskent. Zij blijft van mening dat haar belastbaarheid in de geduide functies wordt overschreden, in het bijzonder in de functie van samensteller elektronische apparatuur/wikkelaar. Dit betreft een overschrijding op de aspecten verdelen van aandacht en concentreren. Wegens haar zeer zware psychische klachten wordt appellante nog steeds onderzocht en behandeld, waardoor de belasting in deze functie te belastend is voor appellante. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de klachten ook rond de datum in geding speelden heeft appellante informatie ingebracht van onder meer haar huisarts en behandelend psycholoog.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft appellante naar aanleiding van het bezwaar op het spreekuur van
22 januari 2015 lichamelijk en psychisch onderzocht. In het rapport van 26 januari 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat bij appellante geen ernstige stoornissen op alle drie de rollen van het persoonlijk en sociaal functioneren zijn vast te stellen. Ook heeft appellante geen nieuwe geobjectiveerde feiten aangevoerd. De nek-, knie- en voetklachten bestaan al geruime tijd. Per 17 november 2014 zijn geen aanwijzingen voor een evidente wijziging in de aard en de ernst van de afwijkingen. Dit blijkt uit het onderzoek door de verzekeringsarts waarvan de bevindingen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep overeenkomen met de waargenomen afwijkingen bij het onderzoek op haar eigen spreekuur. De destijds in het kader van de WIA-beoordeling opgelegde beperkingen voor omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen sluiten in voldoende mate aan bij het huidige klachtenbeeld van appellante. Ook wat betreft de psychische klachten zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanwijzingen dat het ziektebeeld veranderd is. Deze klachten bestaan al lange tijd en waren al aanwezig bij de eerdere
WIA-beoordeling. Appellante heeft weliswaar angstklachten, maar zonder aanwijzingen dat hieraan een psychische stoornis ten grondslag ligt. Met de lang bestaande stemmingsproblematiek die matig van ernst is, is al in voldoende mate rekening gehouden bij het aannemen van beperkingen op sociaal en psychisch vlak.
4.3.
De kort voor de zitting in hoger beroep overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het in 4.2 weergegeven inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist moet worden gehouden. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv te kennen gegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie heeft beoordeeld. De informatie van de behandelend psycholoog van
15 maart 2016 geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nieuwe medische gezichtspunten ten opzichte van de al eerder bij de beoordeling betrokken informatie van Punt P. van 31 december 2013. Uit beide stukken over de psychische situatie van appellante blijkt dat sprake is van een matige depressie die in de loop der tijd niet is veranderd. Er is geen aanleiding daaraan te twijfelen. Dat de belastbaarheid van appellante in de functie van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050 functienummer 3697.0026.54) in het bijzonder wordt overschreden wat betreft het verdelen van de aandacht en concentreren, kan niet worden gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het gedurende 85% van de werkdag wikkelen van kleine spoeltjes, niet in deze functie voorkomt. Ook geeft de arbeidskundig analist over deze functie niet aan dat nauwkeurig en
geconcentreerd gewerkt moet worden. Dit zijn aspecten waarop appellante overigens niet beperkt is geacht.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Terecht is vastgesteld dat appellante met ingang van 17 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. van Rooijen

RB