ECLI:NL:CRVB:2016:3799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
15/2474 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschrift door het Uwv. Appellant, geboren in 1988, had op 24 maart 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die hem op 22 juli 2014 werd toegekend. Na bezwaar tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschrift, dat te laat was ingediend, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn termijnoverschrijding verschoonbaar was, onderbouwd door verklaringen van zijn begeleider en psychiater. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is, gezien de specifieke omstandigheden van appellant, waaronder zijn beperkte lees- en schrijfvaardigheden en de wisseling van begeleiders. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en draagt het Uwv op om het besluit van 22 juli 2014 opnieuw te heroverwegen, rekening houdend met het bezwaar van appellant. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

15/2474 WWAJ
Datum uitspraak: 7 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
4 maart 2015, 14/4839 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.E. Wielinga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1988, heeft op 24 maart 2014 bij het Uwv een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Bij deze aanvraag heeft hij vermeld dat daarover contact kan worden opgenomen met zijn begeleider, [naam] , werkzaam bij de [instelling] .
1.2.
Bij besluit van 22 juli 2014 heeft het Uwv appellant met ingang van 24 maart 2013 een Wajong-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 22 juli 2014 bezwaar gemaakt. Zijn bezwaarschrift, gedateerd 3 september 2014, is op 4 september 2014 door het Uwv ontvangen.
1.4.
Bij brief van 10 september 2014 heeft het Uwv appellant in de gelegenheid gesteld te laten weten waarom hij zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend.
1.5.
Appellant heeft daarop bij brief van 19 september 2014 te kennen gegeven dat zijn begeleider bij [instelling] door de vakantieperiode niet beschikbaar was. Appellant kan niet goed lezen en schrijven. Daardoor heeft hij niet tijdig kunnen reageren. Daarnaast was er in die periode veel wisseling in de begeleiding. Appellant wist niet bij wie hij moest wezen. Zijn zus heeft hem gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken. Daarop heeft appellant telefonisch contact gehad met zijn toenmalige (straf)advocaat en hem de brieven gemaild. De advocaat heeft hem verteld dat hij bezwaar kon maken tegen een eerdere afwijzende beschikking van het Uwv. Uiteindelijk is appellant op zoek gegaan naar een andere hulpverlenende instantie, [instantie] . Een medewerkster, [medewerkster] , heeft hem toen geholpen om het bezwaarschrift te schrijven.
1.6.
Bij besluit van 22 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, waardoor appellant niet in de gelegenheid was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij bij diverse instanties is geweest met het verzoek hem te helpen bij het maken van bezwaar. Volgens het Uwv is niet gebleken dat het bezwaar niet uiterlijk op 2 september 2014 had kunnen worden verstuurd.
2.1.
In beroep heeft appellant opnieuw zijn gronden van bezwaar naar voren gebracht. Tevens heeft hij te kennen gegeven dat hij een laag IQ heeft en geen idee heeft welke post belangrijk is en welke niet. Zijn zus heeft hem uiteindelijk gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken.
2.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank komt naar voren dat de zus van appellant heeft verklaard dat zij in de bezwaartermijn gedurende drie weken op vakantie is geweest. Zij is ervan uitgegaan dat [instelling] appellant bijstond bij het regelen van zijn zaken. Appellant heeft in de vakantieperiode drie verschillende begeleiders heeft gehad. Appellant heeft verklaard dat zijn (straf)advocaat hem niet heeft willen bijstaan in deze zaak. De zus van appellant heeft verder verklaard dat zij op 2 september 2014, net terug van vakantie, bij haar broer thuis was en dat zij op 3 september 2014 het bezwaarschrift heeft opgesteld en op diezelfde dag heeft afgegeven bij de balie van het kantoor van het Uwv. Ten slotte is op de zitting van de rechtbank door de begeleider van appellant bevestigd dat [instelling] in de zomer van 2014 in een reorganisatie zat en dat appellant daardoor een aantal weken geen begeleiding heeft gekregen.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat het bezwaar te laat is ingediend. Naar aanleiding van de door appellant ingebrachte verklaring van psychiater M.R.A. Santana en verpleegkundig specialist M. Hiemstra, gedateerd 22 april 2014, waarin is overwogen dat appellant verstandelijk gezien functioneert op de grens laagbegaafd/licht verstandelijk beperkt niveau en dat appellant problemen heeft met plannen en dat hij vergeetachtig is, heeft de rechtbank overwogen dat daaruit niet de conclusie getrokken kan worden dat de situatie van appellant gedurende de bezwaartermijn zodanig ernstig was dat hij niet in staat was tijdig een (pro-forma) bezwaarschrift in te dienen dan wel daarvoor tijdig hulp van derden in te roepen. De rechtbank heeft meegewogen dat appellant meerdere mensen in zijn omgeving heeft tot wie hij zich kan wenden bij problemen en dat appellant in staat is gebleken hulp van derden, waaronder van zijn zus, zijn advocaat en een medewerker van [instantie] , in te roepen. De omstandigheid dat zijn zus in een gedeelte van die periode op vakantie is geweest en hij korte tijd geen begeleider bij [instelling] heeft gehad, maakt dit niet anders, omdat niet is gebleken dat appellant gedurende de gehele bezwaartermijn verstoken is geweest van begeleiding. Volgens de rechtbank valt niet in te zien dat appellant niet eerder dan 3 of 4 september 2014 een bezwaarschrift heeft kunnen indienen. Aldus is de rechtbank niet gebleken van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie gelijke gronden als in bezwaar en beroep aangevoerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Niet in geschil is dat appellant zijn bezwaarschrift na afloop van die termijn, die is aangevangen op 23 juli 2014, heeft ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft een niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb vraagt een individuele beoordeling in het concrete geval.
4.2.
Anders dan de rechtbank, acht de Raad het te laat indienen van het bezwaarschrift geen verzuim dat voor zijn rekening en risico dient te blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen. Appellant krijgt begeleiding van [instelling] bij zijn financiën, het zoeken van een woning en bij contacten met instanties. Ook kan appellant een beroep doen op zijn sociale omgeving. Tot op zekere hoogte kunnen daarmee de beperkingen van appellant worden opgevangen. Zoals onder 1.5 en 2.2 is overwogen, heeft appellant naar zijn – beperkte (zie de brief van 22 april 2014 van psychiater Santana en verpleegkundig specialist Hiemstra) – vermogen gedurende de bezwaartermijn verschillende personen uit zijn sociale omgeving om hulp gevraagd. Deze hulpvragen hebben echter niet geleid tot tijdige indiening van het bezwaarschrift. Mogelijk is sprake geweest van onvoldoende alertheid dan wel niet (geheel) (uit bestuursrechtelijk oogpunt) adequaat handelen van de sociale omgeving van appellant. Dit komt, gelet op het specifieke samenstel van feiten en omstandigheden van dit geval, redelijkerwijs niet voor rekening en risico van appellant. Al met al wordt het (één of twee dagen) te laat indienen van het bezwaarschrift in dit geval en onder deze omstandigheden verschoonbaar geacht.
4.3.
Wat in 4.1 en 4.2 is overwogen, leidt ertoe dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het Uwv zal, uitgaande van een ontvankelijk bezwaar, worden opgedragen het besluit van 22 juli 2014 alsnog op grondslag van het bezwaar te heroverwegen.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 496,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
6. Ten slotte dient het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- te vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 september 2014;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 496,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.J. van Gendt

NK