ECLI:NL:CRVB:2016:378
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- G. van Zeben-de Vries
- L. Koper
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een aanvraag voor een Wajong-uitkering na eerdere afwijzing en de toepassing van duuraanspraakjurisprudentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1959, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, nadat hij eerder in 1982 een aanvraag voor een AAW-uitkering had ingediend die was afgewezen. De Raad heeft overwogen dat de aanvraag voor de Wajong-uitkering moet worden beoordeeld in het licht van de eerdere afwijzing van de AAW-aanvraag. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 2004 niet voldeed aan de voorwaarden voor de Wajong, omdat de arbeidsongeschiktheid niet was ingetreden voor zijn 18e verjaardag.
De appellant had in zijn aanvraag aangegeven dat hij terug wilde komen op het besluit van 5 mei 1982, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant geen nieuw feit had aangedragen, omdat de hersenkneuzing al bekend was ten tijde van de beslissing in 1982. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de klachten die in 2004 zijn ontstaan niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag uit 1981.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit in stand moest blijven en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad benadrukte het belang van de duuraanspraakjurisprudentie in deze context.