ECLI:NL:CRVB:2016:374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
13/5667 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht geweigerde Wajong-uitkering en de beoordeling van ingezetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1969, had in juni 2012 een aanvraag ingediend voor ondersteuning op grond van de Wet Wajong. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, stellende dat appellante op haar 17e verjaardag niet in Nederland woonde. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden rondom het ingezetenschap van appellante beoordeeld. Appellante had in de periode van maart 1977 tot 13 november 1986 in Nederland gewoond, maar was tijdelijk uitgeschreven. De Raad concludeerde dat appellante op haar 17e verjaardag nog steeds als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd, ondanks de tijdelijke uitschrijving. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv niet kon standhouden en dat appellante recht had op de Wajong-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het Uwv werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.488,- bedroegen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 september 2013, 12/4829 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 januari 2016
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 14 augustus 2015 heeft mr. Bommer gereageerd op een schrijven van het Uwv.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft het Uwv nog een vijftal brieven aan de Raad gezonden, onder meer naar aanleiding van vragen van de Raad en in reactie op laatstgenoemde brief van mr. Bommer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2015. Appellante is daarbij in persoon verschenen bijgestaan door mr. Bommer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.Appellante is op [geboortedag] 1969 geboren in [gemeente 1] en heeft de Nederlandse nationaliteit. Blijkens een afschrift uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [gemeente 1] (basisadministratie) is appellante in maart 1977 vanuit Duitsland naar Nederland gekomen en is zij hier vervolgens ingeschreven gebleven, op verschillende adressen, in [gemeente 2] tot 13 november 1986. Bij de uitschrijving per 13 november 1986 is als bestemming vermeld ‘Joegoslavië’. Met ingang van 29 september 1988 is appellante weer ingeschreven in Nederland op het adres in [gemeente 2] waar zij in 1986 ook stond ingeschreven. Sindsdien is zij ingeschreven gebleven in Nederland.
1.2.
In juni 2012 heeft appellante een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend bij het Uwv, om ondersteuning bij werk en inkomen.
1.3.
Bij besluit van 2 augustus 2012 heeft het Uwv geweigerd een uitkering ingevolge de Wet Wajong aan appellante toe te kennen. Daarbij is overwogen dat appellante op haar 17e verjaardag niet in Nederland woonde of in een lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 22 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 augustus 2012 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat appellante op haar 17e verjaardag geen ingezetene was in de zin van de Wet Wajong, omdat op grond van de gegevens uit de basisadministratie geconcludeerd moet worden dat appellante zich eerst op 29 september 1988 in Nederland heeft gevestigd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellante haar stelling dat zij altijd in Nederland heeft gewoond niet aannemelijk heeft gemaakt nu zij geen schriftelijke stukken heeft overgelegd die betrekking hebben op de periode 13 november 1986 tot 29 september 1988. Een door een broer van appellante ter zitting afgelegde verklaring, waarin de lezing van appellante wordt bevestigd, heeft de rechtbank niet voldoende geacht om aannemelijk te maken dat de gegevens uit basisadministratie niet juist zijn.
3. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat zij altijd in Nederland heeft gewoond. Zij woonde bij haar ouders, ook vanaf 1981 toen zij haar eerste kind kreeg. De man van appellante, [naam] , woonde vanaf enig moment ook in die woning. In 1986 had appellante al vier kinderen en haar ouders vonden het toen beter dat appellante tijdelijk ging inwonen bij een familielid. Appellante heeft aangevoerd dat het haar niet bekend was dat zij was uitgeschreven uit de basisadministratie. Zij ontdekte dit pas in september 1988 toen zij aangifte wilde doen van de geboorte van haar vijfde kind op 7 september 1988.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals volgt uit de uitspraak van 8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1111) dient de aanvraag van appellante beoordeeld te worden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), nu zij is geboren voor 1 januari 1980. Op grond van artikel 4 van de AAW, zoals deze destijds luidde, is verzekerd ingevolge de AAW degene die ingezetene is. Krachtens artikel 2 van de AAW is ingezetene in de zin van deze wet degene, die in Nederland woont. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de AAW wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante op de dag dat zij 17 jaar oud werd,
[geboortedag] 1986, verzekerd was ingevolge de AAW, als ingezetene van Nederland, dan wel op grond van het toen geldende Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen als verzekerd kan worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908) komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of appellante op [geboortedag] 1986 ingezetene was van Nederland is van belang dat op grond van de nu bekende gegevens vaststaat dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, in Nederland is geboren en dat zij in het tijdvak van maart 1977 tot 13 november 1986 in [gemeente 2] heeft gewoond met haar ouders. Voorts heeft appellante gedurende dit tijdvak vanaf 1981 in Nederland vier kinderen gekregen. Verder staat vast dat appellante vanaf 29 september 1988 weer - onafgebroken - ingeschreven staat in de Nederlandse basisadministratie. Sinds 1977 is appellante alleen gedurende het tijdvak van 13 november 1986 tot 29 september 1988 niet ingeschreven geweest in de basisadministratie. Appellante heeft stellig en consequent verklaard dat zij ook gedurende laatstgenoemd tijdvak in Nederland is geweest, maar enig schriftelijk en controleerbaar bewijs van deze stelling is niet overgelegd. Verder heeft appellante wisselende verklaringen afgelegd over haar verblijfplaats gedurende deze periode. Zo is in hoger beroep aangevoerd dat appellante in 1986 op verzoek van haar ouders tijdelijk bij een familielid is gaan wonen wegens ruimtegebrek, terwijl tijdens de procedure bij de rechtbank door een getuige is verklaard dat appellante met een woonwagen door Nederland trok. Voorts blijkt uit de nu bekende gegevens niets over een periode van verblijf toentertijd van appellante in het toenmalige Joegoslavië of in enig ander land.
4.4.
Op basis van de hiervoor onder 4.3 weergegeven feiten en omstandigheden moet beoordeeld worden of appellante na de uitschrijving uit de basisadministratie per
13 november 1986 op [geboortedag] 1986 geen ingezetene meer was. Bij een vertrek uit Nederland in verband met een voorgenomen verblijf elders eindigt het ingezetenschap niet steeds onmiddellijk. Per geval moet op grond van alle relevante feiten en omstandigheden beoordeeld worden vanaf welk moment geen sprake meer is van een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. In het midden kan worden gelaten of gedurende het gehele tijdvak van 13 november 1986 tot 29 september 1988 nog sprake is geweest van een zodanige band tussen appellante en Nederland. Op grond van de nu bekende gegevens kan in ieder geval niet geconcludeerd worden dat op [geboortedag] 1986 geen sprake meer was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland. Daarbij is van belang dat appellante toen nog slechts korte tijd was uitgeschreven uit de basisadministratie en onduidelijk is gebleven wat de reden van deze tijdelijke uitschrijving is geweest. Voorts is niet gebleken dat op [geboortedag] 1986 al sprake was van een duurzame band met enig ander land.
4.5.
Dit betekent dat appellante op [geboortedag] 1986 nog ingezetene was en op die grond verzekerd was ingevolge de AAW. De vraag of zij op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen als verzekerd krachtens de AAW kan worden aangemerkt behoeft daarom geen bespreking.
4.6.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, vloeit voort dat het bestreden besluit geen stand kan houden. De aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, dient daarom vernietigd te worden. Het beroep van appellante dient gegrond verklaard te worden en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Voor het doen van een tussenuitspraak ziet de Raad geen ruimte. Een opdracht aan het Uwv op grond van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht verdraagt zich niet met het rechtsmiddel van beroep in cassatie dat openstaat tegen de toepassing door de Raad van bepalingen inzake het begrip verzekerde. Daarom wordt bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 496,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 992,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, totaal € 1.488,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.488,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. van Rooijen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

UM