ECLI:NL:CRVB:2016:3731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
15/7344 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van bewindvoering door Bureau Inkomens Beheer (BIB) met betrekking tot een persoonsgebonden budget (pgb) over de jaren 2013 en 2014. De aanvraag was ingediend op 11 september 2014, maar het college van burgemeester en wethouders van Heerlen had deze afgewezen omdat de aanvraag voor de kosten van 2013 te laat was ingediend, namelijk na de sluitingstermijn van 1 maart 2014.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de kosten voor het pgb-beheer over 2013 zijn gemaakt vóór de datum van de aanvraag. Volgens de vaste rechtspraak is er in beginsel geen recht op bijstand voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden.

De Raad bevestigde dat het college in overeenstemming met zijn beleid had gehandeld door de aanvraag af te wijzen. De appellant had betoogd dat het college zijn beleid had gewijzigd, maar de Raad oordeelde dat deze wijziging niet van invloed was op de aanvraagtermijn. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/7344 WWB
Datum uitspraak: 11 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
5 oktober 2015, 15/112 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.X.J. Zuidema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 2 augustus 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij beschikking van 1 augustus 2012 van de rechtbank Maastricht heeft de kantonrechter met ingang van die datum de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan appellant onder bewind gesteld en Bureau Inkomens Beheer (BIB) als bewindvoerder benoemd. Appellant ontving in 2013 en 2014 een persoonsgebonden budget (pgb).
1.2.
Appellant heeft op 11 september 2014 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van bewindvoering door BIB met betrekking tot het beheer van het pgb over de jaren 2013 en 2014.
1.3.
Bij besluit van 1 oktober 2014 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 19 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 oktober 2014 voor wat betreft de kosten van het pgb-beheer over 2014 gegrond verklaard. Voor wat betreft de kosten van het pgb-beheer over 2013 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat de aanvraag daarvoor ruimschoots ná de sluitingstermijn van 1 maart 2014 is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil tussen partijen is beperkt tot de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het pgb-beheer over 2013.
4.2.
De kosten zijn gemaakt vóór de datum van de aanvraag zodat sprake is van een aanvraag om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3.
Van zodanige omstandigheden is in dit geval geen sprake. De beroepsgrond van appellant dat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat de aanvraag niet eerder is ingediend omdat hij afhankelijk is van zijn bewindvoerder, slaagt niet. De omstandigheid dat BIB om hem moverende redenen heeft gewacht met het indienen van de aanvraag moet voor rekening van de bewindvoerder en daarmee ook voor rekening en risico van appellant worden gelaten.
4.4.
Het college voert blijkens de Beleidsregel bijzondere bijstand Heerlen 2014 het beleid dat aanvragen tot 1 maart na het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt, kunnen worden ingediend. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid op grond waarvan bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend, ook zonder dat zich bijzondere omstandigheden voordoen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918) wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.5.
Niet in geschil is dat de kosten van het pgb-beheer zijn gemaakt in 2013 en de aanvraag niet voor 1 maart 2014 is ingediend. Het college heeft met de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het pgb-beheer in 2013 dan ook in overeenstemming met zijn beleid gehandeld.
4.6.
Appellant heeft nog betoogd dat het college zijn beleid per 21 oktober 2014 heeft gewijzigd, waaruit blijkt dat het in 4.4 genoemde beleid onredelijk is. Nog daargelaten dat bij toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid de vraag of het beleid onredelijk is niet aan de orde is, ziet de bedoelde beleidswijziging niet op een wijziging van de door het college gehanteerde aanvraagtermijn. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen. De overige gronden behoeven gelet daarop geen verdere bespreking.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en A. Stehouwer en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.L. Meijer
HD