ECLI:NL:CRVB:2016:3720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
15/7044 WMO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening en terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp heeft herzien en teruggevorderd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 september 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank Amsterdam eerder op 8 september 2015 een uitspraak had gedaan die door de appellant werd aangevochten. De appellant had een pgb toegekend gekregen voor de periode van 6 april 2013 tot en met 5 april 2018, maar het college stelde dat de appellant de besteding van het pgb niet correct had verantwoord, omdat hij geen bankafschriften of betaalbewijzen had overgelegd. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij hij de overwegingen van de rechtbank overnam. De Raad oordeelde dat het college niet verplicht was om voorafgaand aan de bevoorschotting te controleren of het pgb op de juiste wijze zou worden besteed. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden moest worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/7044 WMO-PV
Datum uitspraak: 28 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2015, 14/6855 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Zitting heeft: R.M. van Male
Griffier: B. Dogan
Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Bij besluit van 5 augustus 2013 heeft het college aan appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning een voorziening toegekend voor huishoudelijke hulp voor één uur en 45 minuten per week, voor de periode van 6 april 2013 tot en met
5 april 2018, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). In het besluit en in een bijlage bij het besluit zijn de verplichtingen omschreven die aan het pgb zijn verbonden.
1.2.
Bij besluit van 16 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 september 2014 (bestreden besluit), heeft het college het pgb van appellant voor het jaar 2013 herzien en de betaalde voorschotten ten bedrage van € 2.267,65 van appellant teruggevorderd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant de besteding van het pgb niet overeenkomstig de regels heeft verantwoord, omdat appellant geen bankafschriften of betaalbewijzen heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant het pgb niet overeenkomstig de daarvoor geldende regels heeft verantwoord. Het college was daarom bevoegd om de toekenning van het pgb te herzien en de over 2013 betaalde voorschotten van appellant terug te vorderen. Het college heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Voorts heeft het college geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat van een individuele beoordeling van zijn situatie door het college geen sprake is geweest. Hij heeft geen zorgverlener kunnen vinden die een zorgovereenkomst met hem heeft willen sluiten. Hij heeft wisselende zorgverleners gehad die geen betaling per bank wilden accepteren. Het college had bij de betaling van de voorschotten dienen te controleren of de werkwijze van appellant in overeenstemming was met de regels. Appellant heeft verzocht om veroordeling van het college tot vergoeding van geleden en nog te lijden schade.
3.2.
Het college heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd en geconcludeerd tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. De Raad is van oordeel dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak overtuigend heeft gemotiveerd dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot herziening en terugvordering van het pgb gebruik heeft kunnen maken dan wel in die omstandigheden aanleiding had moeten zien voor toepassing van de hardheidsclausule. De Raad maakt die overwegingen tot de zijne.
4.2.
De Raad voegt hier nog aan toe dat het aan de budgethouder is om de besteding van het bij wijze van voorschot verstrekte pgb achteraf te verantwoorden overeenkomstig de daarvoor geldende regels. Het college is niet gehouden om ten tijde van de bevoorschotting reeds vast te stellen of het pgb op juiste wijze wordt of zal worden besteed.
4.3.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden dient te worden bevestigd en dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade dient te worden afgewezen.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) B. Dogan (getekend) R.M. van Male
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.

SS