ECLI:NL:CRVB:2016:3716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
14-3374 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in 2010 als koerier werkte, heeft zich in 2012 ziekgemeld na een voetblessure en psychische klachten. Na een periode van herstel werd hij per 7 oktober 2013 hersteld verklaard, wat leidde tot de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant betwist dat zijn psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voldoende zijn meegewogen. Hij stelde dat de eisen van zijn werk als chauffeur/loodsmedewerker niet goed zijn ingeschat. Het Uwv heeft in verweer gesteld dat de beoordeling van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om van dit standpunt af te wijken.

De Raad heeft geoordeeld dat de combinatie van de functies koerier en chauffeur/loodsmedewerker als maatstaf voor de arbeid dient te gelden. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hebben gedaan en dat de appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat wordt geacht zijn werkzaamheden te verrichten. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3374 ZW
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2014, 13/10610 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift, vergezeld van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een vraagstelling van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S.E. de Geus, kantoorgenote van mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was in 2010 voor 40 uur per week werkzaam als koerier. Na beëindiging van dit dienstverband is aan hem een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Per 21 maart 2011 heeft appellant voor 30 uur per week gewerkt als chauffeur/loodsmedewerker bij Van Binsbergen Groente- en Fruitspecialisten. Dit dienstverband is per 21 november 2011 beëindigd en aansluitend is aan appellant wederom een WW-uitkering toegekend.
1.2.
Vanuit deze situatie heeft appellant zich per 31 juli 2012 ziekgemeld vanwege een verbrijzelde voet. Tijdens het herstel en revalidatie komen psychische klachten meer op de voorgrond te staan. Appellant heeft meerdere malen het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht, laatstelijk op 4 oktober 2013. Op basis van bevindingen uit eigen onderzoek en uit informatie van de behandelend orthopedisch chirurg wordt appellant, rekening houdende met klachten ten gevolge van een stemmingsstoornis en status na voetfractuur rechts, geschikt geacht voor het eigen werk per 7 oktober 2013. Bij besluit van 7 oktober 2013 is appellant per gelijke datum hersteld verklaard en is zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per die datum beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 november 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 7 oktober 2013 ongegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
22 november 2013 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien om het standpunt van de verzekeringsartsen ten aanzien van de voet- en psychische klachten van appellant onjuist te achten. De voetklachten zijn niet te objectiveren en in het dossier bevindt zich geen informatie dat appellant de belasting van het eigen werk niet aankan. Wat betreft de psychische klachten ziet de rechtbank evenmin aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Door deze arts is voldoende gemotiveerd waarom appellant met zijn depressieve stoornis in staat geacht kan worden zijn eigen werk te verrichten. Voorts oordeelt de rechtbank dat niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen goed beeld had van de belastende factoren van de maatgevende arbeid. In dit kader heeft de rechtbank van belang geacht dat appellant zelf de belastende factoren heeft beschreven. Daarnaast zijn er geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de arbeidsbelasting zwaarder was dan waarvan door de artsen van het Uwv is uitgegaan.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn psychische klachten en daaruit voorkomende beperkingen zijn onderschat. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met de eisen en verantwoordelijkheden die het beroep van chauffeur/loodsmedewerker met zich brengen. Uit het verzekeringsgeneeskundig protocol depressieve stoornis blijkt dat bij een depressieve stoornis onder andere chauffeurswerk wordt afgeraden. Tot slot heeft appellant gesteld dat het onduidelijk is in hoeverre de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de uit de obsessieve-compulsieve stoornis voortvloeiende beperkingen.
3.2.
In verweer stelt het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 september 2014, zich op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om een ander standpunt in te nemen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad markeert dat in deze als maatstaf arbeid dient te gelden de combinatie van de functies koerier voor tien uur en chauffeur/loodsmedewerker voor 30 uur per week. Partijen onderschrijven dit standpunt ook. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt ook dat dit het uitgangspunt is geweest. Op verzoek van de Raad heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 7 januari 2016 gerapporteerd omtrent de werkbelasting in beide functies. Op 18 januari 2016 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat appellant, uitgaande van deze combinatie van functies, in staat moet worden geacht die werkzaamheden per 7 oktober 2013 te verrichten. Daarbij is nadrukkelijk te kennen gegeven dat diezelfde beoordeling ook al in de bezwaarfase is gedaan.
4.2.
Het door de verzekeringsartsen verrichte onderzoek dient als zorgvuldig te worden bestempeld. Appellant is diverse keren op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest waarbij hij zowel psychisch als lichamelijk is onderzocht. De artsen van het Uwv hebben informatie opgevraagd bij de behandelend sector en de verkregen informatie, samen met de door appellant overgelegde informatie, bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant betrokken. Dat sprake is van beperkingen voor het verrichten van arbeid wordt door de artsen van het Uwv erkend, maar appellant wordt, rekening houdende met deze beperkingen, in staat geacht zijn arbeid te verrichten. Appellant heeft overigens te kennen gegeven dat met name zijn psychische klachten tot ongeschiktheid voor zijn werkzaamheden leiden. Op dat punt heeft het Uwv, rekening houdend met de informatie van behandelaar PsyQ, erkend dat er sprake is van depressieve klachten, doch afdoende gemotiveerd dat die geen beletstel zijn voor werkhervatting. Daarbij is ook van belang dat appellant al langere tijd psychische klachten heeft, maar daar ook steeds mee gewerkt heeft.
4.3.
Gelet op wat in 4.1 en 4.2 is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B. Dogan

SS