Uitspraak
OVERWEGINGEN
(Awb)-beleid geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering met volledig terugwerkende kracht moet worden afgezien omdat een volledige terugwerkende kracht onredelijk is.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de herziening en terugvordering van de AOW-toeslag van appellant. De Svb had eerder, op 2 oktober 2013, de aan appellant toegekende toeslag herzien over de periode van februari 2011 tot en met september 2013 en een bedrag van € 14.057,99 teruggevorderd. Appellant had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de Svb op 19 maart 2014. In een tussenuitspraak op 29 april 2016 oordeelde de Raad dat de Svb niet had onderzocht of er aanleiding was om van terugvordering af te zien op basis van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Na deze tussenuitspraak heeft de Svb op 11 juli 2016 nieuwe beslissingen genomen, waarbij het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel toeslag ontving, en dat de Svb het beleid consistent had toegepast. Appellant had geen medewerking verleend aan een onderzoek naar zijn inkomenssituatie, wat de Svb verhinderde om te beoordelen of de herziening onevenredig ingrijpend was.
De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, aangezien niet was aangetoond dat appellant in een noodsituatie verkeerde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg en verklaarde het beroep tegen de besluiten van 11 juli 2016 ongegrond. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.039,- bedroegen, inclusief griffierecht.