ECLI:NL:CRVB:2016:3711
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.H.M. van de Ven
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van onvoldoende bewijs van eigendom in Suriname
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante E. Pinas door het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor bepaalde periodes, maar na een onderzoek naar verdachte transacties door de Financial Intelligence Unit Nederland, heeft het college besloten de bijstand in te trekken. De aanleiding voor dit besluit was een verklaring van appellante dat zij onroerend goed in Suriname bezat, maar zij heeft geen bewijs kunnen leveren van dit bezit. Het college heeft haar verzocht om aanvullende gegevens, maar appellante heeft deze niet kunnen aanleveren, wat leidde tot de conclusie dat haar recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in een slechte psychische toestand verkeerde tijdens het verhoor en dat er bijzondere omstandigheden zijn die haar verklaring op 30 augustus 2012 ongeldig maken. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verklaring van appellante onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat zij over onroerend goed in Suriname beschikt. De Raad concludeert dat het college niet aan de bewijslast heeft voldaan en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad herroept het besluit van het college en veroordeelt het college in de kosten van appellante.