ECLI:NL:CRVB:2016:370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
14/407 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang en tegemoetkoming aan inhoudelijk bezwaar

Op 29 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14/407 AKW. Dit hoger beroep was ingesteld door een appellant tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De zaak volgde op een tussenuitspraak van 11 september 2015, waarin de Svb was opgedragen om een eerder besluit te herstellen. De Svb heeft op 22 oktober 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waar de appellant zich mee kon verenigen, maar hij had nog geen vergoeding ontvangen voor zijn reiskosten naar de zitting.

De Raad heeft vastgesteld dat de nieuwe besluiten van de Svb volledig tegemoetkwamen aan de bezwaren van de appellant. Hierdoor was er geen procesbelang meer voor het hoger beroep, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Svb werd daarnaast veroordeeld tot het vergoeden van de reiskosten van de appellant, die op € 20,60 werden begroot, evenals het griffierecht van € 118,- dat de appellant had betaald.

De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier M.D.F. de Moor, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

14/407 AKW
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
17 december 2013, 13/891 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[belanghebbende] te [woonplaats 2] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 11 september 2015 tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2015:3089), waarin de Svb is opgedragen om het gebrek in het besluit van 23 januari 2013 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft de Svb op 22 oktober 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar alsmede een primair besluit ingezonden.
Appellant heeft bij brief van 3 december 2015 een zienswijze ingestuurd over deze nieuwe besluiten. Belanghebbende heeft geen zienswijze naar voren gebracht.
De Raad heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verwezen wordt naar de tussenuitspraak van 11 september 2015 voor de feiten waarvan wordt uitgegaan bij de oordeelsvorming. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2.
Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 22 oktober 2015 heeft de Svb appellant laten weten dat hij ten behoeve van zijn kinderen recht heeft op de helft van de kinderbijslag over het eerste, tweede en derde kwartaal van 2008, omdat appellant en de moeder van de kinderen hen op basis van een overeenkomst in gelijke mate onderhouden en verzorgen. Bij het primaire besluit van diezelfde datum is eenzelfde beslissing genomen ten aanzien van het vierde kwartaal van 2008 tot en met het eerste kwartaal van 2011.
1.3.
Appellant heeft in de brief van 3 december 2015 gemeld dat hij zich met deze besluitvorming kan verenigen, maar dat de Svb de reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting nog niet heeft overgemaakt.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Vastgesteld wordt dat met de besluiten van 22 oktober 2015 aan het inhoudelijk bezwaar van appellant geheel tegemoet is gekomen. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van het hoger beroep.
2.2.
De Svb wordt veroordeeld in de reiskosten die appellant in hoger beroep in verband met het bijwonen van de zitting heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 20,60.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 20,60,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.D.F. de Moor

RB