ECLI:NL:CRVB:2016:3689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
15/8233 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de MRI-klasse toekenning aan een ambtenaar in het kader van de waardering van inconveniënten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 1997 in dienst is bij de gemeente Amsterdam en werkzaam is in het stadsdeel Centrum. Appellant is in beroep gegaan tegen de toekenning van de ongewijzigde MRI-klasse 1 aan zijn functie, die hij als onjuist beschouwt en waarvoor hij MRI-klasse 2 eist. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat de waardering van inconveniënten is gebaseerd op een zorgvuldig veldonderzoek, waarbij het takenpakket van appellant is vastgesteld. Het feit dat appellant containers naar de vuilniswagen verplaatst, is niet voldoende om aan te nemen dat de gradatie D van toepassing is, aangezien deze pas wordt aangenomen bij een gemiddelde activiteit van zes tot acht uur per dag. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het veldonderzoek en dat de argumenten van appellant niet opwegen tegen de vastgestelde waardering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/8233 AW
Datum uitspraak: 6 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2015, 15/3241 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.K. Cheng, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en, desgevraagd, nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cheng. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M. Mulder en J.H. Ditz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1997 in dienst bij de gemeente Amsterdam, vanaf 2011 in de generieke functie Medewerker Beheer en Onderhoud D, werktitel Medewerker Schoon C. Appellant is werkzaam in het stadsdeel Centrum.
1.2.
Na de fusie van een aantal stadsdelen is geconstateerd dat medewerkers van dezelfde afdeling die dezelfde werkzaamheden verrichtten, voor de bezwarende omstandigheden verschillende toeslagen kregen. Hierop zijn bij de gefuseerde stadsdelen de toeslagen voor inconveniënten bezien op basis van de regels in de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam. In het - niet bij de fusie betrokken - stadsdeel Centrum is in 2014 een herwaardering uitgevoerd volgens een uniforme manier van waarderen, aangeduid als de methode voor het rangordenen van inconveniënten V013 (MRI). Bij besluit van 3 september 2014 is aan de functie van appellant de ongewijzigde MRI-klasse 1 toegekend. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 15 april 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant stelt zich op het standpunt dat aan zijn functie MRI-klasse 2 behoort te worden toegekend en heeft zich daarom op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de waardering van inconveniënten hanteert de MRI als uitgangspunt het generieke, bij de betrokken functie behorende en opgedragen takenpakket. Aan de waardering ligt een veldonderzoek ten grondslag. Het doel daarvan is om vast te stellen wat de opgedragen taken feitelijk inhouden. Het tijdsbeslag van een taak volgt uit het aldus vastgestelde takenpakket. Doel van het veldonderzoek is niet om de specifieke wijze van taakuitvoering van een individuele functionaris vast te leggen. De omstandigheid dat appellant alleen avonddiensten draait is in het licht hiervan niet van belang, nu het takenpakket van appellant een afwisseling van dag- en avonddiensten inhoudt en de invulling die appellant daaraan geeft een eigen keuze betreft. Evenmin is het nodig dat iedere afzonderlijke functionaris bij het veldonderzoek wordt betrokken. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het veldonderzoek onzorgvuldig is, omdat appellant daarbij niet betrokken is geweest.
4.2.
Appellant betoogt dat hij veel markten moet opruimen en daar veel meer los afval moet ophalen dan waar het college van uitgaat. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het opgehaalde afval iedere dag wordt gewogen en dat daaruit blijkt dat appellant niet meer gewicht aan afval ophaalt dan behoort bij zijn functie en zijn leeftijd. Ook heeft het college toegelicht dat de medewerkers een vastgestelde route rijden die in een bepaalde tijd moet worden afgelegd en dat niet gebleken is dat de voor appellant aangewezen route niet binnen de daarvoor vastgestelde tijd wordt afgelegd. Gelet hierop kan de Raad appellant niet volgen waar hij betoogt dat hij veel markten moet opruimen en daar veel meer los afval moet ophalen dan waar het college van uitgaat. Noch uit het gewicht van het opgehaalde afval, noch uit de voor het ophalen benodigde tijd blijkt immers dat hiermee in het takenpakket onvoldoende rekening is gehouden. Uit de door appellant getoonde foto’s van afval kan ook niet worden afgeleid dat appellant meer of zwaarder afval moet ophalen dan voorzien of dat dit meer tijd kost dan voorzien.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat uit het gegeven dat bij de waardering van zijn functie de gradatie D (groot en voortdurend) niet is gebruikt, blijkt dat die waardering onjuist is. Als voorbeeld bij deze gradatie is namelijk genoemd het verplaatsen van containers naar de vuilniswagen. Het college heeft hierop toegelicht dat in de functie van appellant geen inconveniënten voorkomen die als groot zijn te kwalificeren of die voortdurend voorkomen. Het feit dat appellant containers naar de vuilniswagen verplaatst is op zich geen reden om aan te nemen dat gradatie D van toepassing is. Gradatie D wordt eerst aangenomen indien de activiteit op basis van het jaargemiddelde zes tot acht uur per dag plaatsvindt. Daarvan is in de situatie van appellant geen sprake. Geen aanleiding wordt gezien om deze toelichting onjuist te achten.
4.4.
Dat appellant voor zijn veertigste een functie vervulde waaraan MRI-klasse 2 verbonden was, is niet van belang bij de waardering van zijn huidige functie. Voor de omstandigheid dat in het stadsdeel Zuid voor een volgens appellant gelijke functie wel MRI-klasse 2 is toegekend, geldt hetzelfde. Uit het door hem overgelegde waarderingsformulier van die functie blijkt dat het gaat om een andere generieke functie dan die van appellant, namelijk Medewerker Beheer en Onderhoud C, met een andere omschrijving van taken waaraan bezwarende werkomstandigheden zijn verbonden.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en H.C.P. Venema en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgewsproken in het openbaar op 6 oktober 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M.C. de Vries

HD