ECLI:NL:CRVB:2016:368
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.I. van der Kris
- J.W.L. van der Loo
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor functies in het kader van WIA-beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich in het verleden ziek had gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Appellante had eerder een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze was ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding in 2005 ontving zij een ZW-uitkering tot 1 februari 2006. Het Uwv heeft haar ZW-uitkering beëindigd op basis van een beoordeling van haar geschiktheid voor bepaalde functies, waarbij een verzekeringsarts tot de conclusie kwam dat appellante geschikt was voor ten minste één van de functies die in het kader van de WAO waren geselecteerd.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is om de voorgestelde functies uit te oefenen, vooral vanwege haar psychische klachten. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat is om de functies van monteur samensteller en magazijn/expeditiemedewerker te vervullen. De Raad heeft daarbij verwezen naar de rapporten van de betrokken artsen en de medische gegevens die zijn overgelegd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat appellante niet in haar standpunt werd gevolgd. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 29 januari 2016.