ECLI:NL:CRVB:2016:3679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet-wonen op uitkeringsadres en huisbezoek
In deze zaak heeft appellant M. Latrach hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) had afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 oktober 2016 uitspraak gedaan. Appellant had op 29 augustus 2014 een aanvraag om bijstand ingediend, waarbij hij aangaf te wonen op een bepaald adres. Echter, tijdens een huisbezoek op 2 oktober 2014, dat werd uitgevoerd na twijfels over zijn woonsituatie, bleek dat appellant niet aannemelijk kon maken dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde. De bevindingen van het huisbezoek, waaruit bleek dat appellant geen eigen slaapkamer had en niet in staat was om voldoende persoonlijke spullen te tonen, waren doorslaggevend voor de afwijzing van zijn aanvraag.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er voldoende reden was voor het college om een huisbezoek af te leggen, gezien de omstandigheden van de woonsituatie van appellant. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellant niet de juiste en volledige informatie had verstrekt over zijn woonadres. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag om bijstand terecht had afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of schadevergoeding.