ECLI:NL:CRVB:2016:3678
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand, maar er ontstond een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand na meldingen van afval bij zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer heeft op basis van dit onderzoek besloten de bijstand van de appellant in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij werkzaamheden had verricht voor een vriend en zijn zoon.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de intrekking van de bijstand beperkt zou moeten worden tot één dag per week, omdat hij een tegenprestatie had geleverd door werkzaamheden voor het Bedrijf voor werk, re-integratie en inkomen (Bwri) te verrichten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij daadwerkelijk recht had op bijstand gedurende de periode in geding, omdat hij zijn werkzaamheden niet had bijgehouden en er geen duidelijkheid was over de omvang van zijn werkzaamheden.
De Raad heeft bevestigd dat het college op grond van de Participatiewet verplicht was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. De argumenten van de appellant over het leveren van een tegenprestatie en het beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien, zijn door de Raad verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.