De wettelijke rente wordt volgens vaste jurisprudentie, waaronder de uitspraak van
25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958, berekend over de brutouitkering. In de bijlage bij het besluit van 4 december 2014 heeft het college een overzicht gegeven van de bruto bedragen van de uitkeringen per maand in de periode van 1 november 2011 tot en met 8 oktober 2012. De totale hoofdsom komt uit op € 13.527,22, inclusief wettelijke rente op
€ 13.763,17. Nu de maandelijkse uitkeringsbedragen bruto zijn berekend, is appellant er ten onrechte vanuit gegaan dat dit het bedrag is dat aan hem zou worden uitgekeerd. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarvan in dit geval geen sprake is. Het college heeft in het besluit van 4 december 2014 geen bedrag genoemd, maar alleen vermeld dat de inkomensvoorziening wordt voortgezet vanaf 1 november 2011, dat per 1 januari 2012 de WIJ is ingetrokken en dat vanaf die datum bijstand wordt verleend naar de norm voor een inwonende jongere tot en met 22 jaar onder verrekening van de genoten inkomsten. In de bijlage bij dat besluit met als onderwerp - bovenaan de bijlage vermeld - “Wettelijke renteberekening, versie 2014.2” wordt niet vermeld dat het bedrag van € 13.763,17 een nettobedrag is. Van een toezegging aan appellant dat hij recht heeft op een nabetaling van
€ 13.763,17 is dan ook geen sprake. Het college heeft terecht opgemerkt dat uit de bijlage bij het besluit van 2014 alleen een gerechtvaardigd vertrouwen ten aanzien van de hoogte van de wettelijke rente kan worden ontleend. Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van een onduidelijke communicatie omdat uit de berekening niet is op te maken dat het een
brutobedrag betrof. Dit kan er echter niet toe leiden dat sprake is van een gerechtvaardigd vertrouwen dat de nabetaling van de inkomensvoorziening en bijstand op € 13.763,17 netto uit zou komen, temeer niet omdat de in het overzicht genoemde maandelijkse bedragen aanzienlijk hoger zijn dan het bedrag aan uitkering dat appellant ontving voordat zijn uitkering met ingang van 1 november 2011 werd ingetrokken.