ECLI:NL:CRVB:2016:367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
13/4878 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies na toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een WIA-uitkering en de geschiktheid van bepaalde functies voor de appellant, die te maken heeft met toegenomen beperkingen. De Raad heeft eerder, op 20 mei 2015, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat de verzekeringsarts de bevindingen van de psychiater over toegenomen beperkingen moest overnemen. In de huidige uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv dit gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld door de bevindingen van de psychiater in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te nemen. De Raad heeft vastgesteld dat drie van de vier oorspronkelijk geselecteerde functies nog steeds passend zijn voor de appellant, ondanks zijn beperkingen. De appellant was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35% zou blijven, maar de Raad oordeelde dat de motivering van het Uwv volledig en deugdelijk was. De Raad heeft het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2129,64 bedragen.

Uitspraak

13/4878 WIA
Datum uitspraak: 29 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 juli 2013, 12/3821 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 20 mei 2015 een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak nadere stukken ingediend.
Bij brief van 22 juli 2015 heeft mr. Benard de zienswijze van appellant naar voren gebracht, waarop door het Uwv is gereageerd bij schrijven van 28 juli 2015.
Het Uwv heeft desgevraagd bij brief van 22 oktober 2015 een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 oktober 2015 ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is afgezien van een nader onderzoek ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uiteenzetting van de feiten waarvan de Raad bij zijn oordeelsvorming uitgaat, verwijst hij naar zijn tussenuitspraak. Hieraan voegt hij het volgende toe.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 juni 2015 ingezonden. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies van psychiater M. Kazemier, zoals verwoord in zijn rapport van 19 september 2013 en aangevuld bij brief van 6 januari 2014 over toegenomen beperkingen van appellant op het persoonlijk en sociale vlak overgenomen en deze neergelegd in een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juni 2015, geldend vanaf 23 maart 2012. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 juni 2015 te kennen gegeven, dat, gelet op de gewijzigde FML van 4 juni 2015, drie van de vier oorspronkelijk geselecteerde functies, te weten productiemedewerker
(Sbc-code 11 11 80), productie medewerker metaal (SBC-code 11 11 71) en electronica monteur (SBC-code 26 70 40) nog steeds passend zijn. In het vervolg van het rapport zijn de signaleringen toegelicht en heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te kennen gegeven dat appellant hiermee een verlies aan verdiencapaciteit heeft van 30,57%.
2.3.
Appellant heeft opgemerkt dat uit het rapport van psychiater Kazemier blijkt dat autorijden een probleem voor hem vormt, maar dat dit item niet is aangepast in de FML van
4 juni 2015. Voorts is appellant het niet eens met het standpunt van het Uwv dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35% blijft.
2.4.
Het Uwv heeft in zijn brief van 28 juli 2015 opgemerkt dat, anders dan appellant stelt, in de FML wel een beperking is opgenomen voor (professioneel) autorijden. Het Uwv heeft daarbij gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
8 juni 2012, waarin te kennen is gegeven dat appellant niet geschikt is voor autorijden en professioneel autorijden in het bijzonder in verband met het gebruik van Trazolam. In de FML van 6 juni 2012 - en overgenomen in de FML van 4 juni 2015 - is bij onderdeel 1.9.9 een beperking opgenomen ten aanzien van (professioneel) autorijden.
2.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 oktober 2015 na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep omtrent het item 2.12.3 van de FML van
4 juni 2015 gemotiveerd te kennen gegeven waarom de geselecteerde functies voor appellant toch geschikt zijn. Onder item 2.12.3 van de FML is een verzekerde aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op collega’s of leidinggevende (geen solitaire functie). Appellant heeft een beperking op item 2.12.3, waaraan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 4 juni 2015 is toegevoegd dat daarbij een collega of leidinggevende de vaardigheden van appellant juist dient in te schatten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat deze beperking evengoed onder item 1.9.3 geplaatst had kunnen worden, waarbij het lichtste regiem van toepassing zou zijn. Bij dit item is vermeld dat de verzekerde in staat is (eenvoudige) handelingen zelf uit te voeren. Zolang het werk volgens een vast patroon wordt verricht, zijn er geen problemen. De verzekerde moet bij veranderingen of problemen de mogelijkheid hebben hulp te vragen of hulp aangeboden te krijgen. Bij veranderingen van werkzaamheden heeft appellant meer instructie nodig dan een collega. De hulp en/of begeleiding die noodzakelijk is vergt evenwel van een collega of leidinggevende geen specifieke vaardigheden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ten slotte te kennen gegeven dat uit de functieomschrijvingen van de geselecteerde functies blijkt dat er altijd wordt gewerkt onder leiding van een chef en met directe collega’s. Deze extra aandacht voor appellant kan van de leidinggevende of collega worden gevergd.
3. De Raad oordeel als volgt.
3.1.
Anders dan appellant meent, heeft het Uwv het gebrek in het bestreden besluit hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 4 juni 2015 alsnog de bevindingen van psychiater Kazemier over toegenomen beperkingen van appellant overgenomen en deze vervolgens neergelegd in de FML van 4 juni 2015. De door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 8 juni 2015 en 21 oktober 2015 gegeven motivering, waarom drie van de vier oorspronkelijk geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor appellant, is volledig en deugdelijk.
3.2.
Uit 3.1 volgt dat het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak niet slaagt.
3.3.
Nu het bestreden besluit eerst in hoger beroep van een voldoende motivering is voorzien zal de Raad het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, vernietigen. Tevens zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand worden gelaten.
4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden in beroep begroot op € 992,- aan verleende rechtsbijstand en in hoger beroep op € 992,- plus € 145,64 voor kosten van een tolk die door appellant is meegebracht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 juli 2012;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 160,- vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2129,64.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) R.L. Rijnen

AP