ECLI:NL:CRVB:2016:3669
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Daalhuizen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De uitspraak waartegen hoger beroep werd ingesteld, dateert van 25 juli 2014 en betreft de zaken 14/4031 en 14/4573. Op 9 januari 2016 heeft mr. Van Daalhuizen namens appellant het hoger beroep ingetrokken. Tegelijkertijd heeft hij de Raad verzocht om het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft geen verweerschrift ingediend en met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In dit geval heeft het college aan appellant tegemoetgekomen met een besluit van 31 december 2014, wat de intrekking van het hoger beroep heeft gerechtvaardigd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op vergoeding van de proceskosten die hij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep.
De proceskosten zijn begroot op € 496,- voor verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in deze kosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 4 oktober 2016, ondertekend door W.F. Claessens en griffier N. Khachatryan.