ECLI:NL:CRVB:2016:3669

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
14/5030 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Daalhuizen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De uitspraak waartegen hoger beroep werd ingesteld, dateert van 25 juli 2014 en betreft de zaken 14/4031 en 14/4573. Op 9 januari 2016 heeft mr. Van Daalhuizen namens appellant het hoger beroep ingetrokken. Tegelijkertijd heeft hij de Raad verzocht om het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft geen verweerschrift ingediend en met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. De Raad heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In dit geval heeft het college aan appellant tegemoetgekomen met een besluit van 31 december 2014, wat de intrekking van het hoger beroep heeft gerechtvaardigd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op vergoeding van de proceskosten die hij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep.

De proceskosten zijn begroot op € 496,- voor verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in deze kosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 4 oktober 2016, ondertekend door W.F. Claessens en griffier N. Khachatryan.

Uitspraak

Datum uitspraak: 4 oktober 2016
14/5030 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2014, 14/4031 en 14/4573 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.M. van Daalhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 9 januari 2016 heeft mr. Van Daalhuizen namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat mr. Van Daalhuizen het hoger beroep heeft ingetrokken naar aanleiding van het besluit van 31 december 2014 waarbij aan appellant tegemoet is gekomen.
Het college wordt veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 496,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 496,-.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van N. Khachatryan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) N. Khachatryan

HD