ECLI:NL:CRVB:2016:3650
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.H.M. van de Ven
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens weigering medewerking aan huisbezoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 12 februari 2013 bijstand, maar op 29 augustus 2014 weigerde hij medewerking aan een huisbezoek dat noodzakelijk was voor het vaststellen van zijn woonsituatie. De handhavingspecialist van de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam had een huisbezoek gepland, maar appellant stemde alleen in met een gedeeltelijk bezoek, wat leidde tot de conclusie dat hij niet voldeed aan zijn medewerkingsverplichting. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam trok daarop de bijstand in met ingang van 29 augustus 2014, omdat er twijfels bestonden over de juistheid van de opgegeven woonsituatie. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn weigering om alle ruimtes te laten zien niet als schending van de medewerkingsverplichting kon worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat er voldoende redenen waren voor het huisbezoek en dat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was.