In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-uitkering te weigeren. Appellant, die zich op 10 mei 2010 arbeidsongeschikt meldde vanwege psychische klachten, ontving eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 7 mei 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. De rechtbank Noord-Nederland had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv op een onjuiste medische grondslag berustte en het Uwv opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen.
De Centrale Raad van Beroep heeft het deskundigenrapport van psychiater R.A. Schoevers, dat op 11 november 2015 was uitgebracht, als overtuigend beschouwd. De deskundige concludeerde dat appellant op de datum in geding waarschijnlijk een matig-ernstige depressieve episode had, wat niet voldoende was meegenomen in de eerdere beoordelingen door het Uwv. De Raad oordeelde dat de beperkingen van appellant waren onderschat en dat het Uwv opnieuw moest beoordelen of de geselecteerde functies nog geschikt waren voor appellant.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 250,- voor appellant, te betalen door zowel het Uwv als de Staat der Nederlanden. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.788,70 bedroegen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank voor zover deze was aangevochten, en vernietigde het besluit van het Uwv van 13 december 2013.