ECLI:NL:CRVB:2016:3637

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
14-5400 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schuldig nalatig verklaring door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante is door de Sociale verzekeringsbank (Svb) 100% schuldig nalatig verklaard over de jaren 2002, 2004, 2005 en 2007, omdat zij niet heeft aangetoond dat de openstaande schuld aan de Belastingdienst niet aan haar is toe te rekenen. De Svb had in januari 2013 van de Belastingdienst vernomen dat appellante aanzienlijke bedragen aan achterstallige inkomstenbelasting en/of premie volksverzekeringen verschuldigd was. Ondanks verzoeken om informatie heeft appellante niet kunnen bewijzen dat zij niet schuldig nalatig was. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft appellante enkel de schuldig nalatig verklaring over het jaar 2007 betwist. De Raad heeft vastgesteld dat de aanslag ambtshalve is vastgesteld en dat appellante geen bewijs heeft geleverd dat de aanslag is verminderd. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5400 AOW, 14/5401 AOW
Datum uitspraak: 30 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
13 augustus 2014, 14/1556 en 14/1557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.H. Gerdes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gerdes. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.P. van den Berg.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te brengen. Deze informatie is na herhaald verzoek niet verkregen.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Svb heeft in januari 2013 van de Belastingdienst bericht ontvangen dat appellante een bedrag aan achterstallige inkomstenbelasting en/of premie volksverzekeringen verschuldigd is van € 57.617,- over het jaar 2004, € 19.005,- over het jaar 2005 en € 13.771,- over het jaar 2007. De Svb heeft appellante verzocht hem te informeren over omstandigheden die aanleiding kunnen vormen van schuldig nalatig verklaring af te zien. Appellante heeft daaraan gevolg gegeven bij formulier van 14 mei 2013.
1.2.
Bij besluiten van 24 juni 2013 heeft de Svb appellante 100% schuldig nalatig verklaard over de jaren 2004, 2005 en 2007. Daarbij is overwogen dat appellante niet heeft aangetoond dat de bij de Belastingdienst openstaande schuld niet aan haar is toe te rekenen. Bij besluit van 3 maart 2014 is het bezwaar tegen de besluiten van 24 juni 2013 ongegrond verklaard.
1.3.
Nadat de Svb bericht had ontvangen van de Belastingdienst dat appellante over het jaar 2002 een bedrag aan achterstallige inkomstenbelasting en/of premie volksverzekeringen verschuldigd is van € 11.161,-, is appellante verzocht omstandigheden aan te dragen die aanleiding kunnen vormen van schuldig nalatig verklaring af te zien. Appellante heeft hierop gereageerd.
1.4.
Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft de Svb appellante 100% schuldig nalatig verklaard over het jaar 2002. Bij besluit van 4 maart 2014 is het bezwaar tegen het besluit van
18 oktober 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van 3 maart 2014 en 4 maart 2014 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van ambtshalve aanslagen, zodat reeds uit het bepaalde in de artikelen 18, derde lid, onder a, van de Wet financiering volksverzekeringen en 61, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) volgt dat appellante schuldig nalatig is.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij ten onrechte schuldig nalatig is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante meegedeeld dat, anders dan neergelegd in zijn hoger beroepschrift, uitsluitend de schuldig nalatig verklaring over het jaar 2007 in geschil is.
4.2.
Artikel 61 van de Wfsv luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Indien een premieplichtige heeft nagelaten over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, beslist de SVB dat sprake is van schuldig nalaten als bedoeld in artikel 13 van de Algemene Ouderdomswet, behoudens voor zover de premieplichtige aantoont dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden.
2. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt in elk geval genomen indien:
a. de aanslag voor de premie voor de volksverzekeringen ambtshalve is vastgesteld omdat de premieplichtige geen of onvoldoende medewerking heeft verleend bij het vaststellen van het premie-inkomen;”.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat uit de door de Belastingdienst verstrekte gegevens blijkt dat de hier aan de orde zijnde aanslag ambtshalve is vastgesteld. De Svb heeft in bezwaar navraag gedaan of de aanslag is verminderd door de Belastingdienst, maar dat bleek niet het geval te zijn. Omdat appellante dit ter zitting uitdrukkelijk heeft bestreden, is zij in de gelegenheid gesteld om hierover contact op te nemen met de Belastingdienst om het tegendeel te bewijzen. Appellante heeft vervolgens geen gegevens ingebracht waaruit blijkt dat de aanslag is verminderd. Dit betekent dat zij de verschuldigde premies volksverzekeringen niet heeft betaald. Zoals al eerder is overwogen, onder meer in de uitspraken van 27 augustus 2009 en 10 december 2004, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7419 en ECLI:NL:CRVB:AR7737, volgt hieruit dat appellante over het jaar 2007 schuldig nalatig is.
4.4.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3, en het feit dat de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de schuldig nalatig verklaring over de jaren 2002, 2004 en 2005 niet is bestreden, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.I. Troelstra

SS