ECLI:NL:CRVB:2016:3635
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en beoordeling van medische informatie in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. Verschuren, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar per 15 augustus 2014 geen recht op een WIA-uitkering toekende, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uwv had in een eerder besluit op bezwaar, gedateerd 26 februari 2015, het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, met de stelling dat zij in staat was haar eigen werk en de geduide functies te verrichten.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In hoger beroep voerde appellante aan dat zij meer beperkingen had dan vastgesteld. Ter onderbouwing overhandigde zij een journaal van de huisarts en een medicatieoverzicht. Het Uwv daarentegen overhandigde een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en vroeg om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
De Raad overwoog dat de argumenten van appellante in hoger beroep grotendeels een herhaling waren van wat eerder bij de rechtbank was aangevoerd. De Raad concludeerde dat de door appellante overgelegde medische informatie niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde dat appellante, met de beperkingen zoals opgenomen in de FML, in staat moest zijn om de geduide functies te verrichten. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen en de rechtbank uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.