In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaarde. Appellant, die als productiemedewerker in de papierindustrie werkte, meldde zich op 3 januari 2007 arbeidsongeschikt vanwege psychische klachten. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na herbeoordeling op 7 november 2013 werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,09%. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat niet alle medische gegevens in de beoordeling waren meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze de medische belastbaarheid van appellant hadden vastgesteld en dat de FML voldoende rekening hield met zijn beperkingen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet met nieuwe medische gegevens kwam die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hadden gemotiveerd dat de FML adequaat was en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.