ECLI:NL:CRVB:2016:3629

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
15-2173 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaarde. Appellant, die als productiemedewerker in de papierindustrie werkte, meldde zich op 3 januari 2007 arbeidsongeschikt vanwege psychische klachten. Het Uwv kende hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na herbeoordeling op 7 november 2013 werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,09%. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat niet alle medische gegevens in de beoordeling waren meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze de medische belastbaarheid van appellant hadden vastgesteld en dat de FML voldoende rekening hield met zijn beperkingen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet met nieuwe medische gegevens kwam die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hadden gemotiveerd dat de FML adequaat was en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2173 WIA
Datum uitspraak: 30 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
19 februari 2015, 14/4538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2016. Namens appellant is
mr. Arabaci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellant was werkzaam als productiemedewerker papierindustrie. Vanuit een werkloosheidsuitkering heeft hij zich op 3 januari 2007 arbeidsongeschikt gemeld met psychische klachten. Uit een medisch onderzoeksverslag van 28 oktober 2008 komt naar voren, mede op grond van informatie van de behandelend psychiater, dat appellant in toenemende mate depressief is geraakt op grond van forse problematiek op psychosociaal terrein en dat appellant beperkt is op het vlak van concentratie en geheugenfunctie, doelmatig handelen en handelingstempo. Verder is hij beperkt voor samenwerken, omgaan met conflicten en contact met anderen.
1.2.
Op grond van de vaststelling van een arbeidsdeskundige dat er voor appellant, gelet op zijn krachten en bekwaamheden, opleiding en arbeidsverleden, onvoldoende voorbeeldfuncties waren te selecteren heeft het Uwv bij besluit van 8 december 2008 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 31 december 2008 recht ontstaat op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.3.
Nadat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigde op 28 juni 2010, is de uitkering van appellant met ingang van die datum voortgezet als loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.4.
Naar aanleiding van een melding toegenomen arbeidsongeschikt te zijn, is appellant op 7 november 2013 in het kader van een heronderzoek onderzocht door een verzekeringsarts. Uit het hiervan opgestelde rapport van 7 november 2013 komt naar voren dat bij psychisch onderzoek geen sprake is van beperkingen ten aanzien van concentratie, geheugen en aandacht, zodat de verzekeringsarts deze beperkingen niet meer in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgenomen. Wel is sprake van chronische stemmingsklachten met een stoornis in de impulsbeheersing. Op grond daarvan is appellant aangewezen op niet ingewikkeld, meer routinematig werk waarbij hij niet flexibel hoeft te zijn, niet veel gestoord wordt en niet onder voortdurende tijdsdruk hoeft te functioneren. Ook werk in een hoog tempo is niet mogelijk. Dwingend werktempo is op zichzelf geen bezwaar. Hij is aangewezen op werk zonder veel conflicten, een afgebakende werktaak, geen leiding geven en geen ploegendiensten. Hoewel er op somatisch vlak geen specifieke afwijkingen zijn vastgesteld, heeft de verzekeringsarts appellant toch fysiek beperkt belastbaar geacht voor zware rugbelasting. Deze beperkingen zijn neergelegd in een FML van 7 november 2013. Een arbeidsdeskundige komt vervolgens in zijn rapport van 30 december 2013 tot de conclusie dat appellant met zijn beperkingen in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten en dat hij daarmee een verlies aan verdiencapaciteit heeft van 40,09%.
1.5.
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat de
WGA-loonaanvullingsuitkering tot 1 januari 2016 niet verandert en dat met ingang van
1 januari 2016 de uitkering van appellant wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,09%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 26 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 21 januari 2014 herroepen, de resterende verdiencapaciteit en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld zoals weergegeven onder overweging 13 van haar uitspraak, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het Uwv veroordeeld in de proceskosten en griffierecht.
2.2.
De rechtbank heeft, samengevat, overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Zo zijn alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. In de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep is de medische belastbaarheid van appellant op inhoudelijke en overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen dat met de FML voldoende wordt tegemoet gekomen aan de psychische problematiek van appellant en daar heeft appellant geen andersluidende medische gegevens tegenover gesteld, ook niet na door de rechtbank nadrukkelijk op deze mogelijkheid te zijn gewezen. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag stelt de rechtbank vast dat voor appellant in de FML een algemene beperking voor persoonlijk risico is aangenomen (onderdeel 1.9.9). Bij de functie productiemedewerker voedingsmiddelen industrie, SBC-code 111172, is bij het onderdeel persoonlijk risico een kenmerkende belasting aangegeven met de volgende toelichting van de arbeidskundig analist: ‘gladde vloeren, veel obstakels tussen lijnen en machines, zoals kratten, slangen en pallets’. Nu noch uit de FML noch uit de overige stukken, noch uit het verhandelde ter zitting kan worden opgemaakt dat deze beperking slechts betrekking heeft op het omgaan met gevaarlijke machines acht de rechtbank de motivering van de arbeidsdeskundige dat deze beperking slechts daarop betrekking heeft niet toereikend. De rechtbank stelt vervolgens vast dat er nog voldoende voorbeeldfuncties over blijven en dat uitgaande van het mediane loon van de productiemedewerker industrie, SBC-code 111180, appellant een verlies aan verdiencapaciteit heeft van 43,87%. Ook bij dit percentage geldt dat de inkomenseis op grond van artikel 60, derde lid, van de WIA met ingang van 1 januari 2016 op appellant van toepassing zal zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat niet alle medische gegevens van hem zijn meegenomen en meegewogen in de beslissing om aan hem geen volledige WIA-uitkering toe te kennen. Naast psychische klachten heeft hij diverse lichamelijke klachten op grond waarvan hij zich fors beperkt acht met betrekking tot tillen, dragen, zware lasten hanteren, zitten en staan tijdens het werk. Daarnaast is sprake van een recidiverende ernstige depressieve stoornis, persoonlijkheidsstoornis en stoornis in de impulsbeheersing, waardoor hij niet kan werken en volledig arbeidsongeschikt is. De ernst van deze psychische klachten is niet onderkend en onvoldoende vertaald in de FML. Ten aanzien van de voorbeeldfuncties heeft appellant aangevoerd dat ten gevolge van zwaardere beperkingen op persoonlijk en sociaal gebied en ten aanzien van dynamische en statische houdingen hij de resterende vier voorbeeldfuncties niet kan vervullen. Ten slotte heeft appellant de Raad verzocht zo nodig een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft, gemotiveerd, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden van appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak zijn in essentie een herhaling van zijn gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet slagen. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd waarom hij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet juist acht en waaruit blijkt dat hij ten gevolge van zijn psychische problematiek meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze hebben gemotiveerd dat met de FML van 7 november 2013 afdoende rekening is gehouden met de psychische en lichamelijke beperkingen van appellant. Gelet op wat namens appellant in hoger beroep is aangevoerd en de in het dossier aanwezige informatie, is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de Raad het voor zijn oordeelsvorming niet noodzakelijk heeft geacht het verzoek van appellant in te willigen om een onderzoek door een medische deskundige te gelasten.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de functies die uiteindelijk door de rechtbank aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Met de motivering van de signaleringen in het resultaat functiebeoordeling van 16 december 2013 is dit inzichtelijk en voldoende gemotiveerd toegelicht.
4.3.
Uit 4.1 ten 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
30 september 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS