ECLI:NL:CRVB:2016:3625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
15/6134 TOG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en de vraag naar bijzondere gevallen

In deze zaak heeft appellante, de moeder van een gehandicapte zoon, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). De aanvraag werd door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op 16 december 2014 ontvangen, waarna een tegemoetkoming van € 215,80 per kwartaal werd toegekend met ingang van het vierde kwartaal van 2014. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er sprake was van een bijzonder geval, waardoor de tegemoetkoming met terugwerkende kracht zou moeten ingaan. De Svb had haar volgens appellante niet voldoende geïnformeerd over de TOG, wat haar in een penibele financiële situatie had gebracht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank Noord-Holland terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelde dat onbekendheid met de TOG volgens vaste rechtspraak niet leidt tot het aannemen van een bijzonder geval. De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals haar financiële situatie en de rol van de Svb en andere instanties, waren niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van een bijzonder geval. De Raad benadrukte dat het aan appellante zelf was om zich te informeren over mogelijke financiële bijdragen en dat de Svb geen verplichting had om haar proactief te informeren over de TOG.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 september 2016.

Uitspraak

15/6134 TOG
Datum uitspraak: 14 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
19 augustus 2015, 15/1506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.W. Hoogland, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogland, [naam A] en A.M. van den Berg-Barrio, tolk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) een tegemoetkoming aangevraagd in de onderhoudskosten van haar zoon [naam zoon] , geboren in 2000. De Svb heeft deze aanvraag op 16 december 2014 ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 2 januari 2015 heeft de Svb aan appellante met ingang van het vierde kwartaal van 2014 een tegemoetkoming van € 215,80 per kwartaal toegekend.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 2 januari 2015 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat er geen aanleiding is om met terugwerkende kracht een tegemoetkoming toe te kennen. Van een bijzonder geval om dat te doen, is de Svb niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat op grond van de namens appellante aangevoerde omstandigheden geen bijzonder geval om met terugwerkende kracht een tegemoetkoming toe te kennen kan worden aangenomen. Uit de aangevoerde omstandigheden kan niet worden afgeleid dat appellante niet in staat is geweest tijdig een aanvraag in te dienen. Onbekendheid met de TOG leidt volgens vaste rechtspraak niet tot het aannemen van een bijzonder geval. Het niet goed beheersen van de Nederlandse taal is op zichzelf genomen evenmin een omstandigheid die leidt tot het aannemen van een bijzonder geval. Van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door de Stichting Lijn 5, het Triversum en de gemeente Schagen is geen sprake, omdat deze instanties geen informatie hebben gegeven over de tegemoetkoming op grond van de TOG. Het in het geheel niet informeren van appellante door deze instanties staat niet gelijk aan het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie. De stelling van appellante ter zitting dat de Svb haar in oktober 2012 had moeten wijzen op de tegemoetkoming op grond van de TOG, omdat de Svb telefonisch is geïnformeerd over en dus op de hoogte was van het feit dat [naam zoon] weer thuis woonde, kan niet leiden tot een ander oordeel. Los van het feit dat appellante deze stelling niet met nadere stukken heeft onderbouwd, rust op de Svb geen verplichting om appellante hierop te wijzen en is het in beginsel aan appellante zelf om zich te (laten) informeren over een mogelijke financiële bijdrage. Juist gelet op de ondersteuning door de genoemde hulpverlenende instanties had het op de weg van appellante gelegen haar financiële situatie aan te kaarten en had zij op de hoogte kunnen geraken van de mogelijkheid een tegemoetkoming op grond van de TOG aan te vragen.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat wel sprake is van een bijzonder geval. Svb was met haar penibele financiële situatie bekend, omdat zij dubbele kinderbijslag had aangevraagd voor [naam zoon] . Toen deze was afgewezen, omdat zij niet aan de bijdragenorm voldeed, had het op de weg van Svb gelegen om haar te informeren over het bestaan van de TOG. Door dit niet te doen heeft de Svb onvolledige of onjuiste informatie verstrekt. Nu ook de Stichting Lijn 5, die voor behandeling en begeleiding zorgde, en de gemeente Schagen, van wie appellante bijstand ontving, niet hebben gewezen op het bestaan van die regeling, is sprake van een bijzonder geval waarin het gerechtvaardigd is de tegemoetkoming van de TOG eerder te laten ingaan, mede omdat appellante maandelijks € 200,- extra kosten moet maken voor [naam zoon] . Appellante stelt zich zich op het standpunt dat zij reeds met ingang van het vierde kwartaal van 2012 recht heeft op een tegemoetkoming.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6, vijfde lid, van de TOG was ten tijde in geding bepaald dat de tegemoetkoming niet eerder kan ingaan dan de eerste dag van het kwartaal tijdens welk de aanvraag om een tegemoetkoming werd ingediend, en dat de Svb in bijzondere gevallen bevoegd is hiervan af te wijken.
4.2.
In de SVB Beleidsregels (SB1071) (beleidsregels) is bepaald dat sprake is van een bijzonder geval:
“- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen, uitkering of kinderbijslag én deze onbekendheid verschoonbaar was.”
Op grond van het beleid wordt in elk voorkomend geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bezien of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt. Beoordeeld wordt of het complex van omstandigheden in onderlinge samenhang een bijzonder geval oplevert.
De volgende – niet limitatief opgesomde – gevallen kunnen zich (onder andere) volgens de beleidsregels voordoen:
“- de te late aanvraag is een aantoonbaar gevolg van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door een publiekrechtelijk orgaan en betrokkene had redelijkerwijs niet aan die voorlichting hoeven twijfelen;
- de te late aanvraag is een gevolg van onbekendheid met rechten, welke voortvloeien uit verdragsbepalingen of uit bijzondere nationale bepalingen. Hoofdregel is, dat onbekendheid met de wet of een internationale regeling niet zonder meer leidt tot het aannemen van een bijzonder geval, tenzij blijkt van een bijkomende omstandigheid op grond waarvan betrokkene niet op de hoogte kon zijn van zijn wettelijke rechten.”
4.3.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, leidt onbekendheid met de TOG volgens vaste rechtspraak niet tot het aannemen van een bijzonder geval. De beroepsgrond dat Svb in de combinatie van de onder 3 genoemde omstandigheden aanleiding had moeten vinden om een bijzonder geval aan te nemen, slaagt niet. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat de Svb appellante eigener beweging over de TOG had moeten voorlichten ten tijde van de afwijzing van de aanvraag voor dubbele kinderbijslag, omdat in die regeling sprake is van een geheel ander toetsingskader. Dat appellant in 2012 heeft gebeld met een functionaris van de Svb over de kinderbijslag en dat zij daarbij heeft meegedeeld dat zij voor hoge kosten stond omdat [naam zoon] uitwonend was, leidt niet tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat appellante in dat gesprek heeft meegedeeld dat hoge kosten werden gemaakt voor de handicap van [naam zoon] . De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat het niet informeren over de TOG niet gelijk staat aan het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige informatie waardoor een betrokkene op het verkeerde been wordt gezet. De door appellante in hoger beroep aangevoerde omstandigheden leiden op zichzelf bezien en ook in samenhang met de overige omstandigheden van het geval niet tot het oordeel dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in de beleidsregels.
4.4.
Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) G.J. van Gendt
GdJ