ECLI:NL:CRVB:2016:3625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en de vraag naar bijzondere gevallen
In deze zaak heeft appellante, de moeder van een gehandicapte zoon, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). De aanvraag werd door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op 16 december 2014 ontvangen, waarna een tegemoetkoming van € 215,80 per kwartaal werd toegekend met ingang van het vierde kwartaal van 2014. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er sprake was van een bijzonder geval, waardoor de tegemoetkoming met terugwerkende kracht zou moeten ingaan. De Svb had haar volgens appellante niet voldoende geïnformeerd over de TOG, wat haar in een penibele financiële situatie had gebracht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank Noord-Holland terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelde dat onbekendheid met de TOG volgens vaste rechtspraak niet leidt tot het aannemen van een bijzonder geval. De omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals haar financiële situatie en de rol van de Svb en andere instanties, waren niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van een bijzonder geval. De Raad benadrukte dat het aan appellante zelf was om zich te informeren over mogelijke financiële bijdragen en dat de Svb geen verplichting had om haar proactief te informeren over de TOG.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 september 2016.