ECLI:NL:CRVB:2016:3621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
15-6642 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening beslagvrije voet en terugwerkende kracht in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en aanvullende bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de nihilstelling van haar aflossing op een fraudevordering. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had eerder besloten om de aflossing van de schuld per 1 september 2014 aan te passen naar € 0,- per maand, maar appellante wilde dat deze wijziging met terugwerkende kracht zou worden toegepast.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft gereageerd op een eerdere brief van het college waarin zij werd gewezen op de mogelijkheid om de beslagvrije voet aan te passen. De Raad oordeelde dat het college de benodigde gegevens pas op 1 juli 2014 had ontvangen, en dat de restitutie van de aflossingen over juli en augustus 2014 correct was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de beslagvrije voet niet met terugwerkende kracht kon worden aangepast, omdat de wijziging van omstandigheden pas op dat moment was aangetoond.

De uitspraak bevestigt dat het college aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6642 WWB
Datum uitspraak: 20 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 september 2015, 15/1305 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2016. Namens appellante is
mr. De Witte verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Daarnaast ontvangt appellante met ingang van 25 januari 2008 aanvullende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft een fraudevordering op appellante waardoor ter aflossing van deze vordering op de bijstand van appellante maandelijks een bedrag ter hoogte van 10% van de bijstand wordt ingehouden.
1.2.
Bij brief van 16 september 2013 heeft het college appellante erop gewezen dat hoge maandelijkse woonkosten of een hoge zorgpremie van invloed kan zijn op de beslagvrije voet en kan leiden tot een lagere maandelijkse aflossing. Daartoe kan appellante het bij de brief gevoegde formulier ‘Gegevens beslagvrije voet 2013’ invullen en retourneren. Wanneer de benodigde gegevens zijn ontvangen, zal worden bepaald of appellante in aanmerking komt voor een lagere aflossing. Appellante heeft niet op deze brief gereageerd.
1.3.
Bij brief van 1 juli 2014 heeft appellante verzocht de hoogte van de aflossing met terugwerkende kracht op nihil te stellen omdat haar uitkering minder bedraagt dan de beslagvrije voet.
1.4.
Naar aanleiding van de door appellante aangeleverde informatie heeft het college bij besluit van 25 augustus 2014 de aflossing van de schuld per 1 september 2014 aangepast van € 93,55 naar € 0,- per maand. Over de maanden juli 2014 en augustus 2014 ontvangt appellante een restitutie van de aflossingen tot een bedrag van € 187,10.
1.5.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de nihilstelling. Bij besluit van 12 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het college, onder verwijzing naar onder meer artikel 60, eerste lid, van de WWB, het bezwaar tegen het besluit van 25 augustus 2014 ongegrond verklaard. De beslagvrije voet is terecht aangepast met ingang van de datum van het verzoek. Appellante is er bij brief van 16 september 2013 op gewezen dat en hoe zij een verzoek kan doen om de beslagvrije voet aan te passen, maar zij heeft geen verzoek ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de WWB ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (PW). Op grond van het in artikel 78z, vierde lid, van de PW opgenomen overgangsrecht is in dit geval de WWB het toetsingskader, omdat het bezwaar- of beroepschrift vóór of op 1 januari 2015 is ingediend tegen een door het bestuursorgaan op grond van de WWB genomen besluit.
4.2.
Op grond van artikel 475d, zevende lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet de beslaglegger, met een wijziging van omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen, onverwijld rekening houden. Hij is verplicht aan degene die de periodieke betaling moet verrichten, met het tijdstip van ingang, kennis van de verhoging te geven onmiddellijk nadat de reden daarvoor is aangetoond aan hem, zijn advocaat, zijn gemachtigde of de deurwaarder.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat de beslagvrije voet met terugwerkende kracht aangepast had moeten worden en dat restitutie over de periode van 1 oktober 2013 tot 1 juli 2014 had moeten plaatsvinden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat het college de voor de herberekening van de beslagvrije voet benodigde gegevens eerst bij brief van 1 juli 2014 van appellante heeft ontvangen. Op dat moment was de reden voor de verhoging van de beslagvrije voet aangetoond. Met de restitutie van de aflossingen over de maanden juli en augustus 2014 en door de verrekening van haar schuld met de bijstand per
1 september 2014 op te schorten, heeft het college voldaan aan het vereiste dat het onverwijld rekening moet houden met de wijziging van omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) C. Moustaïne

HD